Filosofie, een inleiding


1.1 Filosofie, een inleiding

Wanneer een kind aan haar ouders vraagt waarom een rode bal rood is, dan krijgen die ouders wel eens de neiging te zeggen 'daarom!'. Voor de filosoof blijft het vragen stellen leuk. Filosofen houden van vragen over kwesties die anderen als vanzelfsprekend achten. Kinderen hebben vaak de gewoonte om door te vragen: 'wanneer ben ik aardig en waarom?', 'waarom moet ik naar school?', 'waarom is Jan ouder dan ik?' enz.. Het kind heeft van nature een vragende houding, iets dat de filosoof gemeen heeft met het kind. Een kind wil vaak ook echt iets weten, want het verlangt kennis. Dit verlangen is zo belangrijk voor de filosofie, dat het woord ook deel uitmaakt van het woord wijsbegeerte, hetgeen een ander woord voor filosofie is.

Op een of andere manier is het verlangen naar kennis of naar wijsheid ook verbonden met een verlangen te leren van anderen of althans de levenservaring van anderen te horen om zodoende je eigen visie te verruimen. Wanneer we met anderen over onze vragen praten, dan hopen we dat we gezamenlijk meer weten dan elk apart. Je herkent iets bij de ander over hetgeen jou bezig houdt, daardoor kom je los van je eigen wereld en kom je in aanraking met het gedachtengoed van een ander. Voor Plato - een van de grote denkers uit de Griekse oudheid - is filosoferen altijd ook een kwestie van communiceren. Omdat je in een gesprek met anderen (dialogen) tot verheldering van vragen en tot een mogelijk antwoord op die vragen komt. We zien dus dat filosoferen vooral een sociale activiteit is. Toch zijn er legio filosofen die zich eenzaam isoleerden van de gemeenschap om vervolgens diep na te denken. Maar je kunt daarbij weer constateren dat ze vooral nadachten over kwesties die ons allen raken. Inhoudelijk is de ander altijd al aanwezig in de taal. De taal is een gemeenschappelijke activiteit die jou bindt aan een bepaalde cultuur. De Nederlandse taal bijvoorbeeld is je geleerd door ouders en school, de woorden en constructies die jij gebruikt, zijn zodanig dat anderen die kunnen begrijpen. De anderen hebben immers ook de taal geleerd van hun ouders. Ook wanneer een kluizenaar of een eenling nadenkt, maakt hij gebruik van woorden en grammatica om gedachten te vormen. Op zo'n moment heb je dan al in zekere zin 'contact' met de taal van je gemeenschap of je cultuur. De gedachte die we nu inmiddels hebben ontwikkeld over de mens en zijn/haar gedachten en taal is een bepaalde visie. Het is maar weer de vraag of de ander inderdaad zo belangrijk is en of taal inderdaad zo'n cruciale rol speelt. We zijn nu al in gesprek met elkaar en we hebben een beetje gefilosofeerd.

Opdracht 1

Hoe belangrijk is taal in jouw denken? Hoe bindt taal jou aan een bepaalde cultuur?

Laten we, voordat we verder gaan eerst eens het verschijnsel 'vraag' op zichzelf onderzoeken.

We mogen niet vergeten dat die vragen vaak ontstaan naar aanleiding van dilemma's (moeilijke keuzes). Bij een vraagstuk (een probleem of een onderwerp met een reeks van vragen) of een dilemma komen verschillende basiselementen van de filosofie kijken:

  • vragen,
  • vooronderstellingen,
  • waarden,
  • analyses,
  • beeldvormingen en beelden,
  • begrippen en begripsrelaties.

1.2 De vraag

Met filosoferen wordt vaak bedoeld: nadenken over denken, het plaatsen van vraagtekens bij alles wat we gewoonlijk vanzelfsprekend noemen, het onderzoeken van vragen en het vinden van mogelijke wegen waarlangs we naar antwoorden op die vragen kunnen zoeken. Filosofen vinden het heerlijk om over allerlei zaken uitvoerig en breed na te denken zonder dat ze daarbij direct letten op een bepaald nut, een resultaat of een directe verandering. Bovendien kun je de vraag stellen of nut nou wel zo belangrijk is. Dit is typisch een filosofische vraag.

Het stellen van fundamentele vragen is iets waar filosofen zich mee bezig houden. Kinderen zijn ook gek op het stellen van vragen, meestal beperken de vragen zich dan tot 'waaromvragen'. Het stellen van een vraag vereist trouwens al enige kennis en vertrouwdheid met een bepaald onderwerp, het is bijna onmogelijk een vraag te stellen die gaat over een volslagen onbekend iets. Of je zou de vraag moeten stellen: 'Welke vraag, vraagt naar het volkomen onbekende iets?'. Ook is het waarschijnlijk dat je vraagt naar iets waarvan je weet dat het ook beantwoording mogelijk maakt. Of je zou de vraag moeten stellen: 'Ik vraag nu naar iets waar geen antwoord op mogelijk is?' (is dit wel een vraag?).

Ook op school kun je allerlei vraagtekens zetten bij de kennisinhouden die worden aangedragen. Zo kun je bij wiskunde de vraag stellen waarom 1 + 1, 2 is en waarom niet 17. Bij Nederlands kun je de vraag stellen wat taal nu eigenlijk is, of taal altijd in woorden wordt uitgedrukt en of je ook een Nederlandse beeldtaal hebt. Bij natuurkunde kun je de vraag stellen 'bestaat de kracht van Newton wel, niemand heeft hem immers ooit gezien?'. Bij economie kun je de vraag stellen: 'waar is nu precies de markt waar alles om draait?' Als je bij geschiedenis leert dat de Verlichting een vooruitgang markeert in de ontwikkeling van de westerse cultuur, dan kun je de vraag stellen wat eigenlijk vooruitgang is. Vooruitgang is voor de één dat je steeds meer wetenschap, techniek en kennis hebt, terwijl voor de ander de steeds verder gaande techniek juist een achteruitgang is, in vergelijking met een situatie waarin mensen nog maar weinig middelen hebben om de natuur naar hun hand te zetten. Weer een ander zal vooruitgang vooral zien in de mate waarin een cultuur vrede en geestelijk welzijn heeft bereikt.

Opdracht 2

a. Wat zijn fundamentele vragen en welke vragen stel je daar tegenover? Geef een voorbeeld.

b Hoe omschrijf jij het begrip vooruitgang?

c. Geef een definitie van vooruitgang waarbij de westerse ontwikkeling geen vooruitgang blijkt te zijn.

De term vooruitgang zal echter ook per cultuur verschillen. Het onderzoek naar opvattingen over en betekenissen van een begrip behoort typisch tot het terrein van de filosofie. Wanneer je bij biologie leert dat de mens een product van de evolutie is en dus feitelijk van de dieren afstamt, dan kun je ten eerste de vraag stellen waarom wij ons altijd zo verheven boven dieren voelen. Maar de vraag is vooral interessant wat het begrip 'evolutie' precies inhoudt en welke uitgangspunten bij dat begrip horen.

Opdracht 3

a. Schrijf zonder daar verder diep over na te denken, tien verschillende vragen op.

b. Probeer nu de gelijksoortige vragen van 'a' bij elkaar te plaatsen en bedenk welke verschillende soorten vragen er zijn.

c Geef aan waarom je die vragen bij elkaar plaatst. Dat wil zeggen: geef aan welke ordening je hebt gehanteerd, oftewel geef aan welk ordeningsprincipe je hebt gehanteerd.

e. Definieer nu je verschillende groepen.

Poging tot definitie

Een vraag is een uitdrukking die erop gericht is om een - op de inhoud van de vraag gerichte - reactie te krijgen in de vorm van een verbaal antwoord, een handeling, een non-verbaal antwoord of om een reactie teweeg te brengen bij een toehoorder of aangesprokene van gevoelsmatige, verstandelijke en/of andere aard.

Je ziet dat we ons in heel wat bochten moeten wringen om een sluitende definitie van een vraag te geven. Bovendien is het nog maar de vraag of niet andere verbale uitdrukkingen onder onze definitie vallen die per se geen vraag zijn. Zo is een bevel een verbale uitdrukking die erop gericht is om een reactie teweeg te brengen bij een ander, maar het is zeker geen vraag. Moeten we niet toevoegen dat een vraag gericht is op een oplossing van het in de vraag gestelde? Misschien heb jij een beter idee? Als indeling stellen we simpelweg het volgende voor:

groep A: vragen die je kunt stellen en waarop jij en/of een ander een antwoord kunt geven (zinvolle vragen'),

groep B: vragen die je kunt stellen en waarop noch jij en/of noch een ander een antwoord kan geven (zinloze vragen),

groep C: vragen die logischerwijs niet gesteld kunnen worden (niet te stellen vragen),

groep D: vragen die niet gesteld worden?

Groep A kun je weer verder indelen in verschillende groepen bijvoorbeeld:

groep 1: vragen waarop het antwoord direct of indirect met behulp van de zintuiglijke waarneming (empirisch) wordt vast gesteld (empirische vragen),

groep 2: vragen waarop het antwoord door nadenken wordt verkregen (logische vragen),

groep 3: vragen waarop het antwoord door een autoriteit wordt vastgesteld (dogmatische vragen),

groep 4: vragen waarop het antwoord een mening of standpunt is (open vragen),

groep 5: vragen die een verzoek (om hulp) inhouden (verzoeken),

groep 6: vragen die gericht zijn op een verduidelijking van een zaak, een tekst, een gedachte, een gevoel of een handeling,

groep 7: vragen waarop het antwoord een motief of beweegreden is.

Groep B kun je indelen naar

groep 1: vragen die nu niet beantwoord kunnen worden maar later wel. Bijvoorbeeld de vraag: wanneer zal ik een reis naar de maan maken?.

groep 2: vragen die je nooit kunt beantwoorden. Bijvoorbeeld: 'hoe is het om iemand anders te zijn?' of 'wat denkt een koe wanneer ze eet?'

Bij groep C gaat het om vragen die nergens op slaan, dat wil zeggen die logisch niet kunnen. Bijvoorbeeld de vraag: 'hoeveel wielen heeft een neushoorn?’ of 'hoeveel kg is een gedachte?' of 'wat is de kleur van het elektron?'.

Opdracht 4

a. In hoeverre is jouw indeling wezenlijk anders?

b. Geef bij bovenstaande indeling eigen voorbeelden.

c. Kunnen we bij groep D eigenlijk wel voorbeelden geven?

1.3 Wat is de zin van het leven?

De vraag naar het doel of de zin van het leven is misschien ook een vraag die bij groep C hoort. Voor sommigen hoort deze vraag bij A3 of A7 of D. Voor wie dat niet vindt, is wellicht de volgende redenering interessant. We spreken meestal van een doel bij op zich zelf staande dingen en handelingen. Het doel van een hamer is duidelijk, evenals het doel van een computer. Het doel van werken, is vaak gewoonweg geld verdienen, het doel van lopen, is om ergens te komen waar je wilt of moet zijn. Het doel van een fiets is al net zo duidelijk, je kunt er niet mee zwemmen. Bij al deze voorbeelden gaat het om een deel van onze werkelijkheid, het doel is binnen die werkelijkheid vast te stellen. Het gaat om een deel van de werkelijkheid en wij vragen dan naar de functie van dat deel. Wanneer je nu naar het doel van het leven vraagt, dan vraag je misschien wel naar het doel van de werkelijkheid. Maar wat is het doel van de werkelijkheid in de werkelijkheid? Het stellen van de vraag is zoiets als met een schaakbord een stuk willen slaan of met een zaag een zaag maken. In de filosofie moet je steeds beseffen op welk niveau je bezig bent of simpeler gezegd welk spel je beoefent. Wanneer je tijdens het voetballen de bal het doel in draagt, zullen je medespelers behoorlijk kwaad zijn. 'Hou je aan de spelregels', is voor filosofen een belangrijk motto, maar dan op het niveau van de werkelijkheid. Ze moeten er bovendien eerst achter komen welke spellen er in de werkelijkheid bestaan en welke regels daarbij gelden. Afgezien van de vraag of we wel van één of van dé werkelijkheid kunnen spreken.

De vraag naar de zin van het leven lijkt dus een vraag die logischerwijs eigenlijk niet te stellen is. Toch hebben legers filosofen deze vraag gesteld èn beantwoord. We gaan er dus voor het gemak maar even van uit dat deze vraag dan ook filosofisch van aard is.

1.4 De filosofische vraag

Bij onze indeling van vragen hebben we nog niet gekeken naar het typische karakter van een vraag die filosofisch is. Een mogelijke definitie is, dat je alle vragen die filosofen stellen filosofisch noemt.

Opdracht 5

a. Hoe zou jij op dit moment een filosofische vraag willen omschrijven?

b. Welke van de volgende vragen zijn filosofisch van aard:

1. Bestaat er een waarheid?

2. Is er een verschil tussen mens en dier?

3. Hoe ziet een fiets eruit?

4. Wat is de definitie van mens?

5. Is het goed om voor je vaderland te sterven?

Het probleem met de laatstgenoemde definitie is, dat filosofen ook vragen stellen als: 'Mag ik een ons ham?' of 'Wie is daar?' of 'Wilt u thee met suiker?'. Deze vragen zouden dan prompt volgens die definitie filosofisch van aard zijn. Die definitie van een filosofische vraag is dus onjuist. Misschien dat jouw definitie stand houdt bij de verschillende filosofische vragen die je in dit boek tegen zult komen. Omdat je eigenlijk pas goed kunt omschrijven wat een filosofische vraag is als je weet wat filosofie inhoudt, is die definitie pas aan het eind van de filosofiecursus mogelijk. Voorlopig kunnen we natuurlijk wel gissingen daarover hanteren. Vaak is intuïtie een belangrijke bron van kennis.

Als we nu weer terug gaan naar de vraag over de 'zin van het leven' dan is deze bijvoorbeeld filosofisch van aard te noemen omdat ze niet door waarneming is te bevestigen of te ontkennen. Alle vragen die door zintuiglijke waarneming zijn te beantwoorden zijn vragen over feiten of over standen van zaken en zijn daarin eenduidig. Filosofische vragen bezitten één kenmerk zeker en dat is meerduidigheid. Je kunt een vraag die filosofisch van aard is altijd op duidelijk verschillende wijzen opvatten. De vraag naar de zin van het leven, kun je opvatten als een vraag naar het doel net zo als bij het doel van een fiets, maar je kunt de vraag ook opvatten als een vraag naar jouw houding tegenover het leven of naar de wijze waarop jij je leven vorm wilt geven. Je kunt deze vraag ook opvatten als een vraag naar jouw overtuiging over wat het leven is. Een empirische vraag kan normaal gesproken (wat is normaal?) niet meervoudig worden opgevat. Wanneer iemand vraagt: 'Welke auto reed op de voorrangsweg?', dan weet iedereen hoe die vraag moet worden begrepen. Dat vervolgens de meeste getuigen een ander antwoord geven is een feit, maar wel een merkwaardig feit. De vraag naar de auto wordt echter door niemand zo opgevist dat we de verschillende antwoorden gewoonweg accepteren. Wanneer de docent jullie vraagt : 'Wie gooit daar die appel uit het raam?' en iedereen roept 'ik' dan zegt de leraar niet :'oh bedankt'. Filosofische vragen kunnen niet alleen meervoudig worden opgevat, elk van die opvattingen van de vraag kan weer tot verschillende antwoorden én tot nieuwe vragen leiden. Wanneer ik de vraag naar de zin van het leven opvat als de vraag naar jouw overtuiging over het leven, dan zijn daar zeer verschillende antwoorden mogelijk. Je kunt het leven opvatten als een opgave op weg naar de dood of naar het hiernamaals of je kunt het leven opvatten als een gebeuren dat gericht is op geluk of genot, je kunt het leven opvatten als een stripverhaal. Kenmerkend voor de filosofie is de afwezigheid van eenvormigheid. Bij zoiets simpels als een vraag blijkt dat al.

Opdracht 6

a. Kun je nog meer vakken bedenken waarin men verschillende opvattingen mag hebben over het onderwerp van dat vak?

b. Test of de verschillende vragen die je in de vorige opdrachten hebt behandeld, al dan niet voldoen aan meerduidigheid.

Verschillende opvattingen kunnen naast elkaar blijven bestaan. Dat toont de meerduidigheid van de filosofische vraag al aan. Het is wel van belang dat een bepaalde opvatting goed onderbouwd wordt. Over wat 'goed onderbouwd' inhoudt, valt te twisten. De verschillende opvattingen daarover gaan in zekere zin wel een strijd aan met elkaar. De verschillende filosofen en filosofische richtingen proberen hun opvatting van de vraag en hun wijze van beantwoording te verdedigen. Daarbij hoort men wel netjes op elkaars argumenten in te gaan en hoort men zich aan nog een aantal ongeschreven regels van wellevendheid en fair play te houden. Soms gaat het er dan zo fel aan toe dat sommige filosofen zullen zeggen dat wat andere filosofen beweren geen filosofie is, maar vreemd genoeg proberen ze dan wel met die andere denkers te filosoferen. We zien hier dus al dat filosofie een zeer eigenaardig vak is; je hebt verschillende opvattingen over vragen, verschillende opvattingen over antwoorden en verschillende opvattingen over regels van het spel dat filosofie heet. Filosofie is het enige vak (we noemen dat ook wel: discipline) waarin de discussie over wat het vak nu eigenlijk inhoudt, hoort bij het vak. Het is een soort vrij worstelen, het heeft regels die je tijdens de wedstrijd voorstelt en waarvan je hoopt dat de ander die regels tijdelijk wil accepteren. Het lijkt soms op vrij worstelen, maar in haar mooiste momenten is filosofie meer kunst. De denkers scheppen uit het niets een bouwwerk van gedachtenconstructies, ideeën en visioenen. De filosoof hoort dan ook - volgens sommigen - zeker thuis bij de kunst. In de filosofie krijg je de gelegenheid om de wereld te denken vanuit verschillende invalshoeken.

Opdracht 7

1 Geef aan vanuit welke invalshoek(en) of benadering(en) de volgende uitspraken gedaan kunnen zijn

a 'De oorlog in Joegoslavië wordt veroorzaakt door onverwerkte etnische

tegenstellingen.'

b 'Het racisme in de westerse cultuur is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis en ontwikkeling van die cultuur.'

c 'De mens is primair gewelddadig van aard.'

d 'De luchtvervuiling heeft zeer verontrustende vormen aangenomen.'

· 'Ik geloof in God.'

· 'Mannen hebben meer spieren dan vrouwen.'

· 'De zin van het leven moet je zelf ontwerpen.

· 'De nachtwacht is een hoogtepunt in de schilderkunst

· 'Criminaliteit wordt veroorzaakt door erfelijke factoren.

· 'De waarheid is niet waar te nemen.

· 'Het bestaan van een ik is een illusie.'

· 'Dromen en werkelijkheid zijn niet te onderscheiden.'

1.5 Goede onderbouwing

Een zeer belangrijk uitgangspunt voor filosoferen is dat je altijd probeert een geldige argumentatie te geven. Een argument bestaat uit het geven van één of meer redenen om een bepaalde opvatting of mening te onderbouwen. Wanneer je stelt dat alle dieren recht hebben op bescherming, dan kun je niet volstaan met de toevoeging: ‘omdat ik dat vind'. je zult moeten proberen redenen te geven die het standpunt ondersteunen. Argumenten kunnen van verschillende aard zijn. In de filosofische argumentatieleer onderzoeken filosofen welke argumenten gewicht hebben. Een argument voor de stelling: ‘Amsterdam is de mooiste stad van Nederland' dat luidt ,omdat mijn vader dat zegt', is geen sterk argument. Maar wanneer je zegt: 'Boris Becker is een goede tennisser, omdat mijn tennisleraar dat beweert', dan kan het argument meer gewicht hebben. Een ander soort argument is bijvoorbeeld het volgende: 'Het is wetenschappelijk bewezen dat (roken schadelijk is voor de gezondheid) . Dit argument heeft de pretentie om zeer krachtige redenen en zelfs bewijzen te kunnen aanvoeren. Je moet natuurlijk dan wel weten wat het betekent wanneer iets wetenschappelijk wordt bewezen. Wanneer er wordt beweerd dat wetenschappelijk is bewezen dat je eeuwig jong blijft als je maar liposomen op je huid wrijft, ervaren velen dat niet als een sterk argument. Zeker niet als de fabrikant deze bewering doet, al is het niet uitgesloten dat de fabrikant gelijk heeft. Er zijn ook argumenten die een beroep doen op je eigen ervaring: 'Iedereen weet dat.. Of: 'je kunt zelf waarnemen dat .... ' De vraag blijft echter, waar een argument zelf weer op steunt. Als je vindt dat er minder reclame op de tv moet komen omdat reclame alleen maar leidt tot meer consumptie, dan steunt dat argument weer op het argument dat meer consumptie niet goed is voor de mens. Soms hebben mensen zeer eigenaardige redeneringen: 'Ik pas in mijn jas, mijn jas past in mijn tas dus ik pas in mijn tas.' Waarom is deze redenering niet geldig?

Opdracht

Inventariseer welke soort argumenten in het bovenstaande stuk worden genoemd.

1.6 Vooronderstellingen

Hoe kun je nu weten of een bepaalde opvatting van een vraag of een bepaalde wijze van antwoorden hoort bij een bepaalde filosofie? Een bepaalde filosofie vatten we dan even gemakshalve op als een geheel van gedachten en begrippen die vragen en antwoorden vanuit een beperkt aantal basisgedachten of basisideeën benaderen en die een deel van de werkelijkheid of de gehele werkelijkheid tracht te interpreteren. Zo is er een filosofie die als basisidee heeft dat alleen datgene wat waar te nemen is zinvol in taal is te verwoorden. Uit zo'n filosofie volgt een opvatting van de vraag naar de zin van het leven die als volgt luidt: 'deze vraag is niet bespreekbaar want de zin van het leven is niet waar te nemen en dus is deze vraag onzin'. Als je goed kijkt naar deze opvatting, kun je daaruit een aantal zaken afleiden. Ten eerste gaat deze opvatting er van uit dat alleen zaken die waarneembaar zijn geen onzin zijn. Ten tweede (let op het woordje 'want') gaat deze opvatting er van uit dat alleen dat wat waarneembaar is, bespreekbaar is. Deze twee opmerkingen zitten duidelijk in de vorige uitspraak besloten. je kunt nog een aantal andere zaken bedenken waar deze opvatting van uit gaat. Bijvoorbeeld dat alles wat we slechts kunnen bedenken en niet kunnen zien niet waardevol is, immers het woord onzin is een negatief begrip.

Basisideeën, basisgedachten of fundamentele uitgangspunten noemen we vooronderstellingen. De eerste twee opmerkingen noemen we expliciete vooronderstellingen, de laatste een impliciete vooronderstelling iemand beweert dat het leven te mooi is om over na te denken, dan veronderstelt zij dat denken en genieten van schoonheid niet samen gaan. Dit is dan een impliciete vooronderstelling. Zij gaat er van uit dat het leven mooi is, wat natuurlijk ook een vooronderstelling is. Als het immers te mooi is om over na te denken is het in ieder geval mooi (of niet wellicht?). Expliciete vooronderstellingen worden duidelijk uitgedrukt en uitgesproken, impliciete vooronderstellingen liggen vaak verborgen in of achter een uitspraak, idee of gedachte. Wanneer we stellen dat indianen dom zijn omdat ze geen kernenergiecentrales hebben, dan ligt daar de verborgen (impliciete) vooronderstelling achter dat ik zo'n uitspraak mag doen!

Vooronderstellingen heb je in allerlei soorten en maten. We gaan er een aantal van bekijken.

Stel nu dat iemand in de tram of in de bus zegt: 'Wil jij wel eens even voor mij opstaan', dan gaat deze persoon van een aantal zaken uit. Te weten: jij begrijpt de uitgesproken zin, jij kunt staan, jij zult dat ook gaan doen als je dat gevraagd wordt, jij had eigenlijk uit je zelf moeten opstaan enz.

Elke zin die uitgesproken of opgeschreven wordt, neemt een verzameling onuitgesproken en ongeschreven zinnen met zich mee. Het zijn gedachten, meningen, waarden en feiten waar de uitgesproken zin op stoelt. We noemen meestal niet al die verborgen elementen expliciet omdat dat ontzettend vervelend zou zijn. Stel de volgende conversatie eens voor:

'Dag mijnheer, ik heb u "dag" gezegd in de veronderstelling dat u mij begrijpt en dat u het accepteert dat ik "dag" zeg tegen u. Ik veronderstel dat u ook begrijpt dat ik het accepteer dat u mij weer op dezelfde wijze "dag" terug zegt en dat u weer bij mij veronderstelt, wat ik zojuist bij u heb verondersteld. Ik veronderstel ook dat we nu niet een lang gesprek gaan voeren maar dat we gewoon weer door kunnen lopen, zonder dat u dat als een belediging mijnerzijds ervaart. U kunt er van uit gaan dat ik vaak tegen andere mensen ook "dag" zeg en ook niet door blijf praten enz. enz.' We kunnen nog wel even door gaan. Dit hele verhaal ligt besloten in de simpele opmerking 'dag' of 'goedemorgen'. Je zou kunnen stellen dat elke zin of uitspraak die wij gewoonlijk doen een sleepnet vol vooronderstellingen met zich meedraagt.

Nu zijn er natuurlijk verschillende vooronderstellingen. Sommige zijn fundamenteler dan andere, sommige zijn persoonlijker dan andere, sommige zijn verstandelijker, emotioneler of bewuster dan andere.Een zeer belangrijke groep vooronderstellingen is de groep onbewuste vooronderstellingen. je weet niet dat je ze hanteert, maar je hanteert ze. Hoe kom je aan die vooronderstellingen?

Opdracht 8

a. Geef van een simpele uitspraak die je dagelijks uitspreekt, zoveel mogelijk vooronderstellingen.

b. Welke vooronderstellingen bevatten de volgende uitspraken:

1. De zin van het leven is niet te begrijpen.

2. De zin van het leven is je talenten te ontplooien.

3. De zin van het leven is zo veel mogelijk succes te halen.

c. Welke vooronderstelling bevat de vraag 'wat is de zin van het leven?'

Vooronderstellingen kunnen verschillend van aard zijn. Wanneer een vooronderstelling logisch van aard is, dan kun je die vrij makkelijk duidelijk maken (expliciteren). Als iemand beweert dat hij gezien heeft welke auto bij een ongeluk de schuldige is, kun je er logisch van uit gaan dat hij toen ter plekke was. Een moeilijker soort vooronderstellingen zijn die welke onbewuster aanwezig zijn. Wanneer iemand er onbewust van uit gaat dat anderen er altijd op uit zijn om hem te benadelen, dan zal dat zeer sterk de relatie tussen die persoon en anderen beïnvloeden, wellicht zonder dat iemand zich daar bewust van is. De vooronderstelling die hier natuurlijk in het geding is, is het bestaan van zoiets als het onbewuste. De beroemde psychoanalyticus Sigmund Freud heeft zijn leven gewijd aan het aantonen van onbewuste aspecten die het voelen, denken en handelen van mensen doorslaggevend bepalen. De onbewuste indrukken zouden dan in de prille jeugd zijn geworteld. Wanneer een kind veel respect en liefde van de ouders heeft ontvangen, zal het onbewust ook bij anderen uitgaan van een respectvolle en liefdevolle houding. De indrukken in het onbewuste kunnen gevoelsmatig maar ook verstandelijk zijn. Een gevoelsmatige vooronderstelling is bijvoorbeeld een afkeer van alles wat vreemd of onbekend is. Hoe die ontstaan, is weer onderwerp van vele theorieën en discussies. Het bewuste denken is slechts een klein topje van een gigantische ijsberg die onder water ligt. Als je dus met iemand praat dan zit je wel met elkaars bergen onder water en in elkaars vaarwater. Freud ziet de vroeg-kinderlijke ervaringen als een bepalende factor, terwijl anderen dat meer in erfelijke factoren zien. Het is nog maar de vraag of we in dit verband kunnen spreken van vooronderstellingen. Wellicht kunnen we beter spreken van onbewuste indrukken en van nog niet bewuste vooronderstellingen. Wel vormen natuurlijk de gedachten van Freud zelf een set vooronderstellingen. Zoals de gedachte dat de mens wordt bepaald door vroeg-kinderlijke ervaringen. Ook de gedachte dat er een onbewuste bestaat, is een duidelijke vooronderstelling van Freud.

Opdracht 9

a. Ga van de volgende uitspraken na, welke vooronderstellingen hieraan ten grondslag liggen, geef aan of het een expliciete of impliciete vooronderstelling is:

'Vrouwen willen toch liever geen maatschappelijke carrière maken.

' jongeren moet je niet. dwingen tot leren, want dan bereik je het tegendeel.

'De menselijke vrijheid wordt beperkt door de wetten van de staat.'

'De mens is een egocentrisch wezen.'

'Computers zullen uiteindelijk al het denken overnemen.'

'Soft drug gebruik leidt uiteindelijk tot lichamelijke verslaving en moet dan ook bestreden worden, vooral waar het jongeren betreft.'

b. Geef voorbeelden van vooronderstellingen die je zelf hanteert, welke verstandelijk, welke gevoelsmatig en welke onbewust (en nu dus bewust) van aard zijn.

In combinatie met de filosofische vraag geeft de vooronderstelling al een beter inzicht in wat filosofie is. Filosofie stelt de vraag naar het voorafgaande, naar het onderliggende en zelfs naar zichzelf. Dat laatste is een zeer complexe zaak, we komen daar nog vaak op terug. Het houdt bijvoorbeeld in dat binnen de filosofie het verstand zelf ook eerst door dat verstand nadrukkelijk wordt 'ondervraagd'.

1.7 Waarden

Het begrip 'vooronderstelling' wijst soms op een ander belangrijk begrip, namelijk 'waarde'. Waarden kunnen worden geassocieerd met geld en materie, in de filosofie gaat het niet per se om materie. Wanneer je bijvoorbeeld vindt dat gezondheid een belangrijk onderdeel van het leven is, kun je gezondheid een waarde noemen. De vooronderstelling 'gezondheid is belangrijk' steunt dan in feite op de waarde 'gezondheid'. Wanneer je een argument baseert op de argumentatie: ‘dat is niet rechtvaardig' dan is deze vooronderstelling verbonden met de waarde rechtvaardigheid. Het woord waarde verwijst naar de waardering die je aan iets toekent. Het is voor veel filosofen zonneklaar dat het belangrijk is om zo nu en dan stil te staan bij je eigen waarden. Ook verschillende religies proberen de mens ertoe te brengen om na te denken over de richting die je geeft aan je eigen bestaan met behulp van waarden. Dat wat je zeer belangrijk vindt in je leven, waar je geen loopje mee neemt maar waarvoor je door het vuur gaat, noemen we waarden. De toevoeging dat je 'er echt voor gaat' is zeer belangrijk, je kunt bijvoorbeeld 'voetbal op tv' zeer belangrijk vinden zonder dat je daar alles voor opzij wilt zetten. 'Voetbal op tv' is dan een lagere waarde voor jou dan bijvoorbeeld ouderliefde. Maar vriendschap is bijvoorbeeld iets dat je zo belangrijk vindt, dat je dat tegen elke prijs in stand zou willen houden. Vriendschap is dan wél een waarde voor jou. Binnen de filosofie houdt men zich nadrukkelijk bezig met de vraag welke waarden voor een individu of voor een gemeenschap van belang kunnen zijn, of beter gezegd welk type waarden van belang zijn voor de mens.

Opdracht 1 0

a. Geef een eigen definitie van 'waarde'. Let erop dat in de definitie niet het woord

waarde voorkomt.

b. Zijn waarden geestelijk of materieel?

c. Hoe kom jij aan jouw waarden, met andere woorden: welke geschiedenis ging

vooraf aan jouw waardenpatroon?

Later zullen we uitgebreid terugkomen op de benadering van waarden, op het verschil tussen waarden en feiten en op waardeconflicten.

In ieder geval is er een relatie tussen de vraag naar het doel van het leven en de vraag naar de waarden die je hebt. Wanneer je stelt dat het doel van je leven is 'rijk te worden', houdt dat direct in (impliceert dat) dat rijkdom voor jou een waarde is. Evenzo wanneer je stelt dat geluk het doel van het leven is. Daarbij kun je weer wel stellen dat geluk voor elk weer anders kan worden ingevuld. Voor de een houdt dat in een streven naar iets of een verlangen naar iets, voor een ander is geluk juist een totaal verlost zijn van verlangens.

Omdat waarden zo fundamenteel zijn ingebed in je hele bestaan, in je hele denken, handelen en voelen en vaak ook vanzelfsprekend of onbewust aanwezig zijn, hebben ze een sterkere invloed op onze redeneringen en argumenten dan bewuste vooronderstellingen. Een bewuste vooronderstelling in een discussie kun je onder invloed van argumenten laten vallen of corrigeren, een waarde laat zich niet zo gauw opzij zetten. Een waarde is misschien wel vervlochten met je persoonlijkheid of met je karakter. Daarom zeggen we dat het begrip 'waarde' meestal fundamenteler is dan 'vooronderstelling' en dat een vooronderstelling vaak berust op een waarde.

De filosoof Epicurus (341-270 vC) meende dat genot het doel van het leven was. Daarbij had hij een speciale opvatting van genot. Zijn vooronderstellingen en waarden zijn daarmee verbonden. De onderstaande tekst is van zijn hand.

'En dát is de reden waarom we genot alfa en omega van gelukzalig leven noemen. We hebben dat namelijk als iets wat bij ons hoort, als het hoogste goed leren kennen. Op het genot baseren we alles wat we willen en niet willen, daartoe nemen we onze toevlucht, waarbij het gevoel de maatstaf bij het beoordelen van al het goede is. En het mag dan om iets aangeborens, om het hoogste goed gaan, dat is geen reden om élk genot te willen. Het is juist zo dat we allerlei genietingen links laten liggen wanneer ze tot onevenredig veel ongemak leiden. Verder hebben we liever allerlei pijnen dan genietingen, als op het doorstaan van langdurige pijnen voor ons een groter genot volgt. Elk genot is dus goed omdat het eigen is aan onze natuur, desondanks moet je niet elk genot willen. Zo geldt ook dat iedere pijn slecht is, maar dat het niet altijd vanzelf spreekt om iedere pijn af te wijzen. Hoe dan ook, je kunt in deze gevallen pas tot een oordeel komen wanneer je voor- en nadelen op een rijtje zet en afweegt. Er zijn immers tijden dat we iets goeds als iets slechts ervaren, en andersom iets slechts als iets goeds.

Ook onafhankelijk zijn van wat buiten jezelf ligt, vinden we een groot goed. Dat houdt niet in dat we altijd weinig nodig hebben, maar wel dat we, als we niet veel hebben, met weinig toe kunnen. Want we zijn er volledig van overtuigd dat je het meeste plezier aan luxe beleeft als je er het minst naar streeft, en dat al het natuurlijke gemakkelijk te krijgen is en het zinloze juist moeilijk. Een simpel soepje brengt evenveel genot als een dure delicatesse, wanneer eenmaal de pijn omdat je ergens behoefte aan had is weggenomen, terwijl water en brood het allergrootste genot geven als ze bij iemand die er behoefte aan had terechtkomen. je wennen aan een sobere en niet luxueuze leefwijze is dus een waarborg voor gezondheid. Het maakt ook dat we niet twijfelen over wat je als mens in je leven werkelijk nodig hebt en dat we beter om kunnen gaan met luxe op de momenten dat die ons toevalt. Verder zorgt het ervoor dat je niet bang bent voor wat het lot in petto heeft.

Wanneer we dus beweren dat genot het einde is, zijn daarmee niet de genietingen van losgeslagen mensen en de genietingen die in wellust gelegen zijn bedoeld, zoals sommige mensen denken omdat. ze van niets weten, het ermee oneens zijn of het kwaadwillend uitleggen. We bedoelen ermee: een lichaam zonder pijn en een geest zonder onrust hebben. Want een prettig leven krijg je niet door een aaneenschakeling van feesten en partijen, door pleziertjes met jongens en vrouwen, of door visgerechten en wat de luxueuze tafel verder biedt, maar door nuchter te redeneren, door uit te zoeken wat er achter elke voorkeur en afwijzing zit, door de gedachten uit te bannen die je geest het meest in de war brengen.

Bron en bekroning van dit alles is gezond verstand. Vandaar dat gezond verstand zelfs meer waarde dan filosofie heeft. Uit gezond verstand ontstaan alle andere goede eigenschappen en het leert dat je zonder goed, rechtvaardig, verstandig te leven niet prettig kunt leven en dat je zonder prettig te leven niet goed, rechtvaardig, verstandig kunt leven. I)e goede eigenschappen ontstaan namelijk tegelijk met prettig leven en prettig leven is er onlosmakelijk mee verbonden.'

Opdracht 11

a. Welke vooronderstellingen kun je in deze tekst aanwijzen?

b. Welke waarden hanteert Epicurus?

1.8 Kaders en cultuur

Waarden hebben te maken met waarderingen, en zijn soms bewust en soms onbewust. We hebben gezien dat er een direct verband bestaat tussen waarden en je idee over het doel van je leven. Aangezien waarden en vooronderstellingen met elkaar verbonden zijn, en deze beide deels onbewust kunnen zijn, is de vraag gerechtvaardigd of het doel van het leven niet ook deels onbewust is.

Veel van wat je in je leven voelt, denkt of handelt gaat uit gewoonte, gaat als vanzelf. Gewoontes zijn dan ook een zeer belangrijk onderdeel van een studie van onze waarden, onze doelen en onze vooronderstellingen. Als je alle gewoontes bewust moest leren dan zat je nog veel langer op school.

Gelukkig heb je allerlei dingen van jongs af aangeleerd die je zonder na te denken doet. Wat zijn gewoontes en waarom zijn ze er en vooral: hoe ontstaan ze?

Een belangrijk onderwerp in de filosofie is de rol van de cultuur voor mensen bij het aanleren van gewoontes en rituelen; dankzij de cultuur worden ons een aantal keuzemomenten bespaard. Wij groeien erin op en nemen gaandeweg gebruiken, gewoontes, rituelen, emoties, interpretaties over. Wanneer je als jong lid van de gemeenschap alle waarden en vooronderstellingen zelf zou moeten uitdenken, dan kwam je in je leven waarschijnlijk niet tot leven. De manier waarop wij elkaar begroeten is een voorbeeld van een handeling die niet door een ieder weer uitgevonden hoeft te worden. Die keuze wordt voor jou gemaakt door het systeem of het kader waarbinnen je leeft. Wanneer iemand uit een andere cultuur wil weten hoe hij/zij in onze cultuur moet groeten dan kan dat direct uitgelegd worden. Het systeem van gewoontes kent dus codes voor gedragingen en andere regels die impliciet van aard maar desondanks overdraagbaar zijn. Al deze regels en codes behoren tot het kader of systeem van onze cultuur.

1.8.1 Betekenissysteem en (referentie)kaders

Zo’n systeem of geheel van vooronderstellingen, waarden en regels noemen we een betekenissysteem. Het verwijst naar bepaalde waarden, het geeft betekenis aan bepaalde handelingen, begrippen èn gevoelens. Wanneer de mens als een hoge waarde wordt gezien, zal een groot aantal regels gaan over de mens als te respecteren waarde. Een voorbeeld is de regel 'gij zult niet doden'. Wanneer in je betekenissysteem ook het dier een hoge waarde heeft dan zijn er regels te verwachten die gaan over het respectvol behandelen van dieren of van bepaalde dieren. Binnen het betekenissysteem zijn verschillende referentiekaders mogelijk.

Een referentiekader is een kader, een horizon waaraan je jouw oordelen meet. Het is als een baken die je koers helpt te bepalen. Binnen een betekenis- systeem zijn verschillende referentiekaders mogelijk. Het referentiekader geeft aan welke fundamentele waarden iemand hanteert binnen een betekenissysteem. Nu zijn er op verschillende niveaus referentiekaders werkzaam. Voor de Nederlandse cultuur in zijn totaliteit geldt dat bepaalde waarden behoren tot de waardeverzameling van elke Nederlander. Het koningshuis bijvoorbeeld is voor veel Nederlanders een waarde.

Deze waarde behoort dan tot het Nederlandse referentiekader. Voor een Rotterdammer zal echter een ander referentiekader gelden als voor een Limburger wat betreft zaken als eetgewoonten, traditie en beleefdheidsvormen.

Binnen Rotterdam of binnen Limburg zullen ook weer verschillende referentiekaders werkzaam zijn. Een leerling van een streng gereformeerde school heeft een iets ander kader dan een leerling van een openbare school. Een lid van een golfclub heeft weer een iets ander referentiekader dan een lid van een korfbalclub. Zelfs binnen een gezin kunnen op deze wijze referentiekaders verschillen. Die verschillen zijn, zoals we hebben gezien, slechts relatief omdat we allen deel uitmaken van één cultuur. Maar wanneer een familielid bij de verkenners zit en een ander lid is van de schaakvereniging, dan zijn er relatieve verschillen in referentiekaders. Toch is er binnen de Nederlandse cultuur sprake van een eenheid: je kunt spreken van gemeenschappelijke of funderende waarden, van een bepaald betekenissysteem. Een betekenissysteem is een geheel van impliciete en expliciete vooronderstellingen, waarden en regels.

Opdracht 12

a. Geef een beschrijving van een groep mensen die zo'n verschillend referentiekader

hebben ten opzichte van jou, dat je ze eigenlijk niet begrijpt.

b. Geef zo veel mogelijk vooronderstellingen van die groep.

c. Begrijp je ze nu?

1.8.2 Cultuur

Eigenlijk is een cultuur het geheel van waarden, regels om die waarden te beschermen en vooronderstellingen die op die waarden stoelen. Gedachten, gevoelens en handelingen steunen weer op die vooronderstellingen of belichamen deze vooronderstellingen. Cultuur is een belangrijk onderwerp van filosofisch onderzoek, maar het ingewikkelde ervan is dat je het niet kunt onderzoeken zonder er tegelijkertijd in te zitten. De cultuur zit immers in je waarden, gevoelens, gedachten en andere vooronderstellingen. Het zit als het ware ook altijd in je eigen denken en voelen.

Cultuur is eigenlijk een te groot begrip, want onder cultuur valt zo'n beetje alles wat mensen aan activiteiten kunnen uitvoeren. Het is dan te groot om nog zinvol iets te kunnen onderscheiden. Voelen, denken en handelen van de mens zie je terug in elke definitie van cultuur.

Het voelen betreft onder andere de manier waarop in een cultuur mensen met emoties omgaan, hoe mensen emoties waarderen en hoe ze die uiten.Het voelen komt ook tot uiting in kunstvormen en relaties. In taal, dans en beeldende kunsten proberen mensen in allerlei culturen uitdrukking te geven aan hun diepste gevoelens. Zij proberen daarbij een gevoel voor schoonheid aan te geven dat ook essentieel is voor een cultuur. Ook in de kunstbeleving wordt duidelijk wat mensen in een bepaalde cultuur als waarden opvatten. Zo zal een cultuur die waarde hecht aan de natuur veel kunstuitingen en rituelen hebben die de natuur als onderwerp hebben. De dans is natuurlijk een zeer intens expressiemiddel behorend tot de cultuur. Muziek en dans zijn vaak uitingen van zeer sterke emoties, zij verschillen per cultuur. Binnen een cultuur vormen zij vaak zelf een waarde. Zo is de zang in de katholieke liturgie een "idee om waarden van de kerk uit te drukken, inmiddels is echter die zang zelf een waarde geworden in onze cultuur, ook voor niet-gelovigen. Vele kunstuitingen worden als cultuurbezit opgevat, zij bepalen mede ons schoonheidsgevoel. De Hollandse landschapschilders hebben onze waardering voor het landschap belangrijk beïnvloed. Liederen en muziekstukken worden via opvoeding en onderwijs aan ons overgedragen.

Het denken in een cultuur betreft onder andere wetenschap en filosofie. Het gaat daarbij om strategieën van een cultuur om zich te ontwikkelen. De ideeën en theorieën maken deel uit van een cultuurbezit dat steeds weer wordt overgedragen naar nieuwe generaties. Bijvoorbeeld via onderwijs. Vaak worden wetenschap en kennis als fundamenten van de cultuur beschouwd. Via opvoeding en onderwijs vormen deze fundamenten mede onze eigen persoonlijke waarden. Zo is in onze westerse maatschappij de waarde ‘objectiviteit’ voortgekomen uit kennis en wetenschap. De waarde rationaliteit, dat wil zeggen het vertrouwen in het logische, berekenende en verklarende denken, komt eveneens voort uit onze wetenschap en denken. Aan logisch redeneren wordt in ons concreet bestaan een hoge waarde toegekend. Niet-westerse culturen kennen eveneens fundamenten als kennis of wetenschap. De indianen in het Amazonegebied bijvoorbeeld dragen hun zeer gedetailleerde plantenkennis via een ingenieus kennisbegrippensysteem over aan volgende generaties. Deze kennis is wellicht niet rationeel of logisch.

Het handelen is zichtbaar in allerlei lagen van de cultuur. Het handelen wordt daarbij mede bepaald door het referentiekader dat je hanteert. Gedragsregels zijn een voor de hand liggend voorbeeld. Maar ook het omgaan met natuur en techniek zijn aspecten van het handelen binnen een referentiekader en binnen een cultuur. Hoe en waar men werkt, bepaalt voor een belangrijk deel het leven van mensen. Het referentiekader van een boer is een andere dan dat van een ambtenaar van een stadsplantsoenendienst.

Hoe je werkt is sterk afhankelijk van de techniek die voorhanden is. De dag van een boer anno 1996 ziet er volstrekt anders uit, dan anno 1896. Vooral de techniek heeft hier een andere horizon gevormd.

We hebben nu een aantal basisbegrippen en basiselementen de revue zien passeren welke belangrijk zijn in het filosoferen. Dit zijn de eerste bouwstenen van het filosoferen, de elementen van de filosofische bouwdoos. We hebben gezien hoe de vraag naar vooronderstellingen die bij jezelf aanwezig zijn, regelrecht leidt tot vragen naar vooronderstellingen die gelden in een cultuur, naar referentiekaders en naar waarden. Filosofie heeft zowel het ik, de ander, het wij, de wereld, het universum en de geest tot onderwerp.

Filosoferen vatten we voorlopig op als een activiteit waarin we vooronderstellingen, waarden en referentiekaders onderzoeken die in het geding zijn bij een belangrijk levensecht vraagstuk. Filosofische vragen zijn dan ook gericht op onderliggende of impliciete vooronderstellingen. Met behulp van die vragen pogen we een helder beeld te vormen van een vraagstuk.

1.9 Analyse

Een vraagstuk wordt filosofisch benaderd door er een analyse van te maken. Een analyse (letterlijk ontrafelen, losmaken) is een bij uitstek filosofische activiteit. Daarbij hanteren we de hele bouwdoos met vragen, vooronderstellingen, waarden en kaders.

Een analyse houdt in dat je de hoofdvraag ontleedt in deelvraagstukken die opeenvolgend moeten worden opgelost om de hoofdvraag te beantwoorden. De volgorde van die vragen is vaak al een deel van de oplossing. Het filosofische vraagstuk: 'Waarom mag je de ene soort dieren - zoals varkens en kippen - wèl en de andere soorten - apen, honden en katten - niet eten?' valt uiteen in bijvoorbeeld de volgende vragen:

Welke dieren mag je wel en welke niet eten?

Welke redenen worden er gegeven?

Is er sprake van smaakonderscheid wat betreft dieren?

Is er een medische oorzaak voor het onderscheid?

Is er een mythische oorzaak voor het onderscheid?

Verschilt het onderscheid per cultuur? enz. enz.

Een volgende stap in de analyse is het onderzoek naar vooronderstellingen.

Voorbeelden van vooronderstellingen:

Men mag en men wil bepaalde dieren niet eten.

Voor alle mensen binnen een cultuur gelden dezelfde opvattingen over het eten van dieren.

Er is een verklaring te vinden voor het onderscheid.

Een belangrijke vooronderstelling is daarbij:

Ik kan deze vraag objectief beantwoorden.

Ik beschik over voldoende kennis en inzicht en vaardigheden om deze vraag te beantwoorden.

Deze laatste twee vooronderstellingen zijn zeer belangrijk, want het zijn vooronderstellingen die je zelf betreffen. Wanneer deze niet gelden, zul je eerst iets moeten regelen om er alsnog aan te voldoen. Wanneer je bijvoorbeeld weinig weet van dieren, dan is het zinvol om de vraag aan iemand anders door te schuiven. Wanneer je na lang nadenken tot de conclusie komt dat een Nederlander onmogelijk kan beoordelen hoe een Koreaan over een hond denkt, dan is aan de tweede van de vijf vooronderstellingen niet voldaan, je zult verder onderzoek dan staken.

Dit soort vooronderstellingen raken je eigen betrokkenheid met de stof. Ze zijn reflectief (bespiegelend) van aard. Het woord reflectie betekent letterlijk terugkaatsing. Denk aan de reflector op een fiets; het duidt in de filosofie op het nadenken over wat je gedacht hebt. Je denkt of bedenkt iets en vervolgens laat je dat weer terug komen en ga je na hoe je gedacht hebt en op grond waarvan. Het terugkaatsende zit hem dus in de terugblik. je kunt ook terugblikken en reflecteren op handelingen en gevoelens: wat deed ik eigenlijk en wat voelde ik eigenlijk?

Een belangrijke vorm van reflectie is het terugblikken op je eigen leerproces. Vragen als:

Hoe heb ik gewerkt?

Hoe heb ik dit resultaat bereikt?

Wat heb ik geleerd over mijn wijze van werken? zijn alle in de hele cursus aan de orde.

Nu volgt het eigenlijke analyseren. je probeert zoveel mogelijk gegevens te combineren met jouw vooronderstellingen en uitgangspunten. je vormt je daarbij een beeld of een voorstelling van het vraagstuk. Je gaat bijvoorbeeld van enkele dieren na of ze wel of niet tot de eetbare soorten horen en in welke cultuur. Of je gaat na of intelligentie een bepalende factor is bij de vraag of je wel of niet wordt opgegeten.

Enkele basisbegrippen zijn natuurlijk zeer belangrijk bij je analyse. Het basisbegrip 'dier' moet je helemaal onderzoeken. Wat is het kenmerk van het dier en waarom?

Begripsanalyse is een hoofdbestanddeel van het filosoferen. Van een begrip moet je alle kenmerken kunnen noemen, alle definities en vooral de relaties of verhoudingen met andere begrippen. Begripsrelaties zijn er in verschillende soorten. Zo is er altijd een relatie die het onderlinge niveau aangeeft, een begrip A kan ten opzichte van een begrip B hoger, gelijk of lager zijn. Het begrip levend wezen is hoger dan het begrip dier en dat is weer hoger dan goudvis. Begrippen kunnen daarnaast een oorzakelijke (causale) relatie hebben, het begrip kracht staat in een oorzakelijke relatie tot het begrip versnelling. Begrippen kunnen elkaar uitsluiten: het begrip vrijheid sluit het begrip dwang uit. Het ene begrip kan het andere begrip in zich sluiten (impliceren): doden kan het begrip geweld insluiten. Er zijn natuurlijk veel meer begripsrelaties aan te geven. Filosoferen houdt altijd in dat je een analyse koppelt aan een aantal filosofische basisbegrippen. Deze basisbegrippen zijn vaak opgenomen in een theorie. Een theorie geeft een fijnmazige uitleg van een begrip zoals in ons geval de mens-dier relatie. Theorieën kun je ook opvatten als succesvolle filosofische analyses die, doordat ze zo succesvol zijn, op een gegeven moment basisbegrippen gaan vormen van de filosofie.

Met behulp van onze filosofische bouwdoos waarin nu ook analyse en reflectie zit, maak je een model van een vraagstuk of dilemma of verschijnsel (‘fenomeen'). Een model is een voorstelling of een representatie. Wanneer men het probleem van de overbevolking wil aangeven, dan kun je als model een landkaart nemen met allemaal punaises erop voor elke 1000 mensen. je kunt ook als model een staafgrafiek maken voor de bevolkingsdichtheid per land. In de filosofie maken we ook modellen, dit zijn dan gedachtenconstructies. Een model in de filosofie is een manier om een complex vraagstuk te vereenvoudigen door vooronderstellingen, begrippen en begripsrelaties helder met elkaar te verbinden. Eigenlijk is het model een vorm van analyse. Wanneer je een voorstelling van 'maatschappij' wilt maken dan kun je bijvoorbeeld uitgaan van een model waarin mensen allemaal streven naar macht of naar goederen ten einde hun behoeften te bevredigen. Als je daarbij mens, macht, behoefte en goederen goed hebt omschreven, heb je al een begin van een model. Voor ons dierenprobleem kun je kijken naar natuurlijke bronnen en rijkdom, de mens als voedselzoekend wezen, eerbaarheid en genot, geboden en gewoontes en naar de mens-dier verhouding in verschillende culturen. je moet een heldere benadering hebben van de relatie tussen de begrippen dier en mens. je kunt de mens als een dier opvatten, je kunt de mens als hoger, gelijk of lager ten opzichte van het dier opvatten, of je kunt de mens als tegengesteld aan het dier opvatten. je model is dan als het ware een helder afgebakende manier van werken dat in één oogopslag verdere analyse mogelijk maakt.

1. 10 Reflectie

We hebben een eerste blik geworpen op het filosoferen. We hebben gezien waarom we moeten filosoferen of waarom we willen filosoferen. Een belangrijke vraag blijft nu nog: 'waarover kunnen we filosoferen?'. Eerder hebben we gezien dat het nadenken over meerduidige vragen of vragen die niet direct zintuiglijk zijn te beantwoorden, een filosofische activiteit is. Toch is de behoefte om het geheel, de totaliteit, de universele waarheid te doorgronden eigen aan filosofen. Zeker is dat je als filosoof kritisch moet kijken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van je zelf om die pogingen tot begripsverheldering uit te voeren. Kritisch houdt in dat je voortdurend de mogelijkheid toetst en toelaat dat je standpunt of argument vervangen kan worden door een betere. Kritisch betekent ook dat je zinnen en woorden zeer nauwkeurig tot je door laat dringen.

De vraag naar waar alles nu vandaan komt is een zeer expliciete en een zeer filosofische. Het waren de eerste Griekse filosofen die vooral dit soort vragen stelden: waaruit is alles ontstaan? Waar komt het uit voort? Waaruit bestaat alles? Men bedacht destijds allerlei complexe theorieën over de samenstelling van de wereld, over de oorsprong van de wereld en over een andere, niet zichtbare wereld.

Wanneer de mens zich vragen gaat stellen over de haar/hem omringende natuur, dan stelt de mens die vragen vanuit een menselijk perspectief (letterlijk: doorzicht, inzicht of invalshoek). Kijken vanuit het perspectief van een kikvors zou een heel ander beeld geven. Wanneer een fysicus de natuur alleen op microschaal bestudeert, dan heeft hij een heel andere natuur voor zich dan een bioloog die kijkt naar korstmossen. Het kijken naar de wereld om ons heen zegt altijd ook iets over ons zelf. Door te kijken naar de buitenwereld weet je bijvoorbeeld dat je hoge golven mooi vindt. Wanneer ik - op vakantie - een beeld vorm van een vreemde cultuur, dan zegt dat beeld tevens iets over mij zelf. Wanneer in mijn beeld van een natuurvolk mensen de hele dag maar zitten te kletsen niet elkaar, dan volgt daaruit dat ik vind dat een mens altijd actief moet zijn en anders minderwaardig is. Wanneer ik in mijn beeld juist dat samenzijn bewonder, dat vind ik communicatie en sociaal verkeer wezenlijk en zal dan in detail al die groepen willen waarnemen. Waarden kun je zo indirect ontleden.

Wanneer je dieren sowieso minderwaardig ten opzichte van de mens vindt, dan zul je weinig tranen laten als je ziet hoe een koe wordt geslacht. Er is dan geen sprake van een waarneming van een schokkend feit. Wanneer ‘eergevoel’ een hoge waarde is in jouw eigen referentiekader, dan is uitgescholden worden op straat (bijvoorbeeld omdat jij iemand per ongeluk hebt afgesneden met je fiets) een zeer schokkend feit. Hele handelingen en acties kunnen alleen maar verklaard worden met behulp van het besef van waarden en beeldvormingen.

Beelden, modellen, ideeën zijn altijd als een camera-instelling op de wereld. De filosoof is diegene die dat kritisch onderzoekt. Misschien is met de uitspraak 'ken U zelve' aangegeven dat we door zelfonderzoek ook veel te weten komen over de wereld en de mensen om ons heen.

We hebben gezien dat filosoferen ook inhoudt, dat je nadenkt over wie aan het filosoferen is en met welke middelen. Deze reflectie is daarbij een alles voorafgaande activiteit. Kan ik (wie is ik?) een uitspraak doen over deze kwestie? Welke geldigheid is daaraan verbonden en in welke mate? Het nadenken over het eigen denken, kan leiden tot inzicht in meer algemene zaken. Het is niet zo dat een ieder een volstrekt eigen manier van denken heeft, er zijn veel overeenkomsten in het denken. Wanneer iemand iets ontdekt in zijn eigen denken, dan zal dat waarschijnlijk voor anderen ook belangrijk zijn. De vraag waartoe filosoferen we?' kan daarmee beantwoord worden.


2.1.Inleiding filosofische antropologie

Mensbeelden spelen in de hele filosofie een grote rol.

Wanneer we aan het filosoferen zijn, dan doen we dat immers altijd vanuit menselijk perspectief.

Wanneer we nadenken over de moraal of de ethiek dan hebben we het immers over de moraal van de mens. Wanneer we denken over denken of denken over kennis dan hebben we het toch ook over het denken van de mens.

Zelfs wanneer we het over techniek of arbeid hebben, dan bedoelen we dat vrijwel altijd vanuit het standpunt van de mens die arbeidt of techniek ontwerpt. Ook het instrument of gereedschap is op menselijke maat gemaakt en verwijst naar bijvoorbeeld de menselijke hand die er gebruik van maakt.

Misschien is alle filosofie wel antropologie?

Toch blijft er wel degelijk een eigen domein voor de filosofische antropologie over, in de verschillende disciplines van de filosofie gaan we uit van een opvatting over of een beeld van de mens. Ook filosofen hanteren vooronderstellingen over het verschijnsel mens, die niet steeds weer ter discussie worden gesteld. Vooronderstellingen, waarden en kaders die vaak verborgen of impliciet blijven. In de filosofische antropologie houden we vooronderstellingen over het mensbeeld tegen het licht. Waarden, referentiekaders, vooronderstellingen, uitgangspunten, perspectieven en culturen de filosofische bouwdoos - zijn van belang in een nadere analyse van het begrip mens. We zullen nagaan wat mensbeeld eigenlijk betekent. Daarbij vragen we niet alleen naar de betekenis van het begrip mens, maar ook naar de wijze van vragen stellen. In het eerste punt hebben we gezien hoe ingewikkeld 'de vraag’ eigenlijk is. Je hebt ten eerste verschillende typen vragen. Maar je moet daarnaast ook rekening houden met de wijze waarop je de vraag stelt. Dat kan van invloed zijn op de beeldvorming die naar aanleiding van de vraag ontstaat.

Wanneer ik de vraag stel 'hoe ziet een mens eruit?’ dan benader ik het vraagstuk fundamenteel anders dan wanneer ik uitga van de vraag 'waar denk je aan bij het begrip mens?'. De vraag wat is een mens?' is een andere dan de vraag 'wie is de mens?' of 'hoe is de mens?' of ‘is de mens?'.

En weer anders is de benadering van de mens wanneer je uitgaat van de vraag: 'hoe zou ik via een radiografische verbinding aan een buitenaards wezen duidelijk moeten maken wat een mens is?'. De vraag welke elementen van een mens kan ik nabouwen en welke niet?! gaat uit van een aantal vooronderstellingen die een verzwegen of onderliggend beeld van de mens verraden. Om er een aantal te noemen: je gaat dan uit van de vooronderstelling dat de mens deels is na te bouwen en deels niet. Je gaat er ook van uit dat het stoffelijke of materiële van de mens een belangrijk element vormt van de mens. De vraag ‘is de ziel onsterfelijk?' houdt ook een mensopvatting in (impliceert dat). Daarbij zijn de volgende uitgangspunten wellicht van belang: de mens heeft een ziel, de ziel bestaat, de ziel is kenbaar, de ziel is iets anders dan het lichaam dat immers waarneembaar sterft.

Het zou natuurlijk ook kunnen dat wij leven naar ons mensbeeld. Dat we onszelf vormen uit en naar een idee. De wetenschap culturele antropologie onderzoekt het verschijnsel mens in al zijn verschijningsvormen. Daarbij is het nog maar de vraag of je de mens onbevooroordeeld kunt beschrijven. In de filosofische antropologie wordt gekeken naar de opvatting over de mens. Die opvatting kan echter je ervaring danig bepalen. Simpel gezegd: misschien zie je en ervaar je wat je wilt zien en wat je wilt ervaren.

2.2 Beeld

Een mensbeeld bestaat sowieso uit een beeld. We gaan eerst nader op het begrip 'beeld' in. Ergens een beeld van vormen is van iets een voorstelling maken. Voorstelling in de betekenis van 'kun je voorstellen dat...'. Die voorstelling of dat beeld is in ieder geval iets innerlijks. Wanneer ik een beeld wil krijgen van het groene hart van de Randstad, dan kan ik verschillende soorten modellen hanteren om tot een totaaloverzicht of begrip te komen. Een model is een uiterlijk hulpmiddel om je een beeld te vormen, bijvoorbeeld een maquette of een landkaart. Een landkaart met daarop alle wegen en bebouwingen leidt tot een bepaald beeld, maar een landkaart met alle soorten grond in verschillende kleuren daarop aangemerkt leidt tot een heel ander beeld. je kunt beide modellen ook combineren, je krijgt dan een completer beeld. Het beeld dat jij vormt naar aanleiding van die modellen is niet voor anderen waarneembaar, vandaar dat we kunnen zeggen dat het mentaal (geestelijk) of anders innerlijk van aard is. Ook een technische grondmeting van de verschillende waterstanden, in model gebracht in een grafiek, leidt tot een volstrekt ander beeld. Wanneer je op de fiets stapt met een fototoestel en verschillende plaatjes schiet, dan maak je ook een model dat leidt tot een ander beeld. Een beeld naar aanleiding van iets dat je schildert is heel iets anders als een gefotografeerd beeld. Je kunt je ook nog eens een beeld vormen door verschillende mensen uit het groene hart te interviewen.

Het lijkt erop dat het heel moeilijk is om van het beeld te spreken. Misschien moet je alle typen modellen tonen om een zo compleet mogelijk beeld te geven, bijvoorbeeld via een tentoonstelling. Maar dan wordt het totaalbeeld wel zeer onoverzichtelijk en moet je weer een beeld van de tentoonstelling maken. Is het niet eerder zo dat je een model uitkiest afhankelijk van wat je ermee wilt gaan doen?

Het beeld is zoals we zagen, meer gekoppeld aan het begrip van iets. Het beeld is dus voornamelijk innerlijk, terwijl het model de aanleiding is voor het beeld en vaak ook uiterlijk of uitwendig is. Soms is het onderscheid moeilijk. Het model kan ook sterk mentaal van aard zijn, maar toch nog geen beeld op zich betekenen. Wanneer je bij het bekijken naar mensen hoofdzakelijk let op huidskleur, dan is het model de huidskleur. Dat model zit natuurlijk in je hoofd, het is een manier om je gedachten te ordenen. Je kijkt als het ware - bepaald door het model - alleen naar de kleur van de huid, we zeggen dan ook 'je hebt een racistische kijk op mensen'. Wanneer je in je beeldvorming van mensen uitsluitend let op de sekse, dan is sekse het model. We zeggen dan 'je hebt een seksistische kijk op mensen.'

We moeten er dus in ieder geval van bewust zijn dat beelden altijd beperkt worden door het model dat je hanteert. Ook een mensbeeld wordt vanuit een bepaalde vraag of met het oog op een bepaald doel gesteld. Ook de verwachting kan een bepaald beeld bepalen. Wanneer je droomt over mensen - in een land ver weg - die leven in en met de natuur, mensen die vrij en gelukkig zijn en niet - zoals wij - voortdurend gehaast bezig zijn met werk en geld, dan zal jouw positieve verwachting of waardering zeker jouw beeld beïnvloeden. Wanneer je vervolgens eens naar zo'n land gaat, dan zal je waarneming sterk door jouw beeld worden gekleurd. Misschien zijn die mensen helemaal niet vredig en één met de natuur, toch zul je vooral die waarnemingen benadrukken die overeenkomen met jouw eerdere beeld. Misschien komt dit ook doordat de mens wellicht gehecht is aan het bekende of aan het verwachte.

Een extra complicerende factor is het feit dat een beeld altijd iets anders is dan het origineel. Het beeld ontstaat uit het origineel zoals bij het groene hart - doordat je sommige aspecten van het verschijnsel benadrukt en andere juist negeert. Soms is dat nuttig omdat alle informatie teveel is.

Wanneer je wegenbouwer bent zul je geen kaart van de verschillende boomsoorten maken. Anderzijds legt de wijze waarop het beeld wordt vastgesteld ook beperkingen op. Wanneer je kaarten maakt van landschapsgebieden waarop alleen hoogtelijnen staan die hoogteverschillen aangeven van 50 meter, zul je van het groene hart niets zien. Dus het beeld is noodzakelijk een beperking ten opzichte van de werkelijkheid doordat je bepaalde aspecten accentueert én het beeld kan door de wijze van constructie bepaalde aspecten 'uit het oog verliezen'.

Het model nu is niets anders dan een selectie van relevante en niet-relevante aspecten, dus van ter zake doende en niet ter zake doende aspecten. Het model zou je ook een hulpmiddel kunnen noemen of een voorschrift om complexe zaken begrijpbaar te maken.

Wanneer je als docent een beeld wilt krijgen van de verschillende leerlingen dan kun je niet alle gegevens van een leerling gebruiken, het zou volstrekt onhanteerbaar worden. je moet een bepaald model gebruiken.

Een ander voorschrift of een ander model leidt tot andere beelden.

2.3 Mensbeeld en jezelf

Een andere complicerende factor is het feit dat jouw wijze van vragen stellen en het daarmee corresponderende beeld van de mens of van jezelf ook weer invloed kunnen hebben op de wijze waarop je denkt, handelt en voelt kortom jouw mens-zijn. En dat jouw mens-zijn of jouw ervaring omgekeerd jouw opvatting weer bepaalt. Als je op een bepaalde manier leeft, zul je op een bepaalde manier over het mens-zijn denken. Als je op een bepaalde manier denkt, zal dat je manier van leven beïnvloeden.

Een belangrijk aspect van het mensbeeld is het ideaal mensbeeld. Wat is volgens mensen de ideale mens?

Je kunt je zelf niet 'uit het beeld' plaatsen, want dan zie je niets. Maar wanneer je weer het beeld oppakt, is het maar de vraag of het correct is. Bij het beeld van een landschap kon je zoeken naar een zo getrouw mogelijk beeld, bij het beeld van jezelf is die overeenkomst problematisch geworden. Kennis vergaren over jezelf is daardoor een riskante onderneming. je kunt bijvoorbeeld zelf al niet bepalen of je kleurenblind bent.

Van de ander kan ik me dus een - vaak onbetrouwbaar - beeld vormen op grond van bijvoorbeeld een uiterlijke verschijning.

Van mijzelf blijft dat moeilijk. Het is bijvoorbeeld al ingewikkeld om in te zoomen op het ik. Als jij zegt 'ik ga vandaag naar de kapper', dan is die uitspraak voor anderen redelijk helder. De persoon die deze zin uitspreekt zal zich vandaag begeven naar... enz. Wanneer je de vraag stelt 'ik wil weten wie ik ben?' dan wordt het iets gecompliceerder. Het eerste ik uit deze zin, lijkt op het ik dat naar de kapper ging. Het tweede 'ik' is iets anders. Wanneer je zegt 'ik' ga denken over ik, dan zijn beide 'ikken' niet gelijk. De ik die denkt 'over' is een andere ik dan de ik 'waarover gedacht wordt'. Wanneer ik over mezelf nadenk, is de ik waarover nagedacht wordt noodzakelijk in een beeld gevat voor het 'ik' dat denkt. Maar het kan ook zo zijn dat het 'ik' dat nadenkt over het ik, straks het ik is waarover wordt nagedacht. De psyche kan dus geen beeld van zichzelf maken los van zichzelf.

Wanneer een fotograaf zich zelf wil fotograferen- zonder automatische sluitertijd -, dan zal hij altijd een lens zien. Wanneer hij bovendien naar de foto kijkt, is hij die kijkt altijd een andere dan hij die bekeken wordt.

Misschien hebben we meer dan een of twee ikken'.Wanneer je sport dan heb je een heel ander gevoel over jezelf, dan wanneer je net wakker wordt of wanneer je net een test natuurkunde hebt gemaakt. Hardlopers die urenlang rennen, komen soms in een staat van 'verlichting' of 'trance' door de fysieke inspanning. Wanneer je in een levensbedreigende situatie komt, kun je zo onverwacht reageren dat je een totaal ander mens bent. je herkent jezelf even niet. Men zegt ook wel eens over een persoon die bijvoorbeeld behoorlijk kwaad is: 'zij was buiten zichzelf van woede', De vraag is of zij juist niet haar ware zelf toonde.

Het alledaagse doen en laten dat uit gaat van je alledaagse ik, kan bekeken worden door een toekijkende ik. je geweten bijvoorbeeld is een andere ik dan je hongerige of hebzuchtige ik. Wanneer je een chocoladereep ondanks aandrang van je buurvrouw en ondanks een onweerstaanbare aandrang toch niet opeet, dan heb je het alledaagse ik 'overruled'. Men zegt ook wel dat je het dagelijkse hebt overstegen. Het overstijgen van jezelf of van je driften is een zeer belangrijke eigenschap van mensen. Misschien schuilt in die mogelijkheid om jezelf te bekijken en te overstijgen wel de kern van ons mens zijn. je bent dan een soort getuige van jezelf. Immers we nemen voortdurend afstand van verlangens of behoeften die gericht zijn op bevrediging en die op een of andere manier ongewenst zijn. Wanneer je - helaas verslaafd ben aan het roken, dan verlang je misschien naar een moment waarop je niet meer rookt.

Op een gegeven moment ben je in staat om het alledaagse ik te overstijgen en niet te luisteren naar de zinnelijke prikkel, naar rook en nicotine, met behulp van je 'hogere' ik kun je die neiging weerstaan. Dit overstijgen of afstand nemen noemen we transcenderen.

Nu hoeft dit transcenderen ook weer niet per se iets hogers te zijn Wanneer je de hele tijd, dag in dag uit druk in de weer bent en altijd omringd wordt door vrienden, klasgenoten of kennissen dan kun je op een gegeven moment doodmoe worden van al die drukte. In de reclame zegt men dan: 'een moment voor jezelf. Misschien moet je zo nu en dan inderdaad terugkeren naar je diepste zelf. Misschien vind je dat zelf in de stilte of in de natuur. Of gewoon op je eigen kamer. Onze hedendaagse cultuur is erg gericht op uitwendige actie, afleiding en sensatie; het moment van binnenwaartse gerichtheid kan je helpen bij je eigen filosofische antropologie. Wat wil je eigenlijk zelf?

Waarom doe ik dit? Wat vind ik?

Het is moeilijk om dat hier nu te vertolken, maar het is soms fijn om met je geweten een dialoog aan te gaan. Voor Socrates waren dat de belangrijkste momenten van de dag, hij hoorde dan zijn demon (een wezen tussen een god en een mens in) allerlei goede raad influisteren. De belangrijkste raad die Socrates ooit heeft gehoord en ook weer heeft doorgegeven aan ons is de raad van liet orakel van Delphi: 'Ken U zelve en gij kent de hele wereld'. Het is in de huidige tijd van jeugdcultuur, mediahype en advertisement moeilijk om een naar binnengerichte houding aan te kweken. Toch is er in het innerlijke waarschijnlijk veel te leren over de mens in het algemeen. Je zou misschien kunnen stellen: wanneer je één mens goed kent, ken je ze allemaal.

2.4 Mens en metafoor

De mens heeft vaak een metafoor of gelijkenis gebruikt om zichzelf te kunnen begrijpen. Het eigenaardige is dat hij daarbij een product, dat hij zelf vervaardigde of een techniek die door hem werd toegepast als beeldspraak (metafoor) voor zichzelf hanteerde. in de oudheid was het vooral de pottenbakker die als handwerksman model stond voor de schepper van de mens. Aan het eind van de middeleeuwen wordt de mens geweldig gebiologeerd door de klok. De mechanische werking van de klok werd de metafoor voor de werking van het menselijk lichaam. De mens ging zichzelf als een klok zien. Daarbij kun je een aantal vooronderstellingen onderkennen:

  • de werking van het lichaam is machinaal of mechanisch
  • het lichaam moet regelmatig onderzocht en onderhouden worden
  • de werking is volgens natuurwetten voorspelbaar
  • alle onderdelen hebben hun eigen taak in het grote geheel.

In het taalgebruik kan een zin als 'ik voel me zo opgewonden' wijzen op de vroegere metafoor voor de mens van de klok. In de negentiende eeuw werd het vooral de stoommachine die als nieuwe techniek het denken beheerste. Daardoor ging deze machine als metafoor fungeren. Ook in de taal zijn daarvan sporen terug te vinden. Tegenwoordig zou de computer de nieuwe metafoor kunnen zijn. Men ziet bijvoorbeeld de hersenen als hardware en de op te nemen kennis als software. Wanneer men het dan bijvoorbeeld over intelligentie of taalvermogen heeft, dan onderscheiden we aangeboren elementen en delen die je kunt aanleren. Men geeft dan het aangeboren deel (bijvoorbeeld intelligentie) aan met hardware. Hetgeen je via onderwijs kan leren, noemen we dan software. Ook een zin als 'even deze gedachte deleten..' is een onschuldige verwijzing daarnaar. De techniek speelt dus ook al een rol bij het ontstaan van het mensbeeld.Het is vooral de filosoof Marx die de techniek als bepalende factor aanwijst in de cultuur van de mens. We komen daar later op terug.

Wat zou het belang van de filosofische antropologie kunnen zijn? Nu is het misschien wat vroeg om deze vraag te stellen. Toch kan het belangrijk zijn om te weten waarvoor je dit allemaal aan het doen bent; het motiveert en stimuleert. Het belang van het onderzoek naar ons mensbeeld houdt immers ook in dat we een mensbeeld kunnen realiseren. Wanneer je vindt dat de mens essentieel een 'verstandelijk of rationeel' wezen is, dan impliceert dat een handelen dat gericht is op het versterken of behouden van al die activiteiten die gericht zijn op of uitgaan van het verstandelijke. We vinden dan bijvoorbeeld onderwijs en wetenschappen een essentieel onderdeel van de opvoeding en vorming van de mens. Ook zullen we dan eerder proberen om conflicten en problemen tussen mensen op rationele dus verstandelijke wijze op te lossen en niet bijvoorbeeld met geweld. Wanneer je het accent legt op het rationele kan dat ook betekenen dat je minder aandacht en belang geeft aan niet~rationele aspecten van het mens-zijn zoals emoties of lichamelijkheid.

Wanneer mensen er vanuit gaan dat de mens vooral een sociaal en communicerend wezen is, heeft dat allerlei gevolgen voor de inrichting van de samenleving. Als je vindt dat mensen gelukkiger zijn mèt dan zonder elkaar, dan zul je voorwaarden moeten scheppen waaronder dat mogelijk wordt. Huizen zullen dan op een wijze gebouwd moeten worden, waarbij mensen zoveel mogelijk sociale contacten kunnen onderhouden, eenzaamheid zal door de gemeenschap zoveel mogelijk worden bestreden en in opvoeding en onderwijs zullen jonge mensen vooral gewezen worden op het belang van sociale activiteiten en vaardigheden. De vraag 'Hoe leer ik als mens om binnen een groep te functioneren?' staat dan centraal. Misschien zullen dan ook de spelletjes die kleine kinderen leren veel meer gericht zijn op het aanleren van communiceren en samenwerken. In een wereld die qua mensbeeld vooral uitgaat van een sterk egotisme (ik-gerichtheid, een sterkere vorm van individualisme) zullen er andere opvoedingsmethoden, andere onderwijsmethoden worden gehanteerd, er zullen andere huizen worden ontworpen en ook andere vormen van vrije tijdsbesteding worden bedacht. Het zijn aspecten die voortkomen uit de theorie over mensbeelden, die de architect hanteerde. Aan een gebouw kun je aan de hand van allerlei details een impliciet mensbeeld herkennen.

De taak van de filosofische antropologie is nu om die mensbeelden expliciet te maken, na te denken over de juistheid van een mensbeeld en over de gevolgen van zo'n mensbeeld.

2.5 Drie niveaus van mensbeelden

Binnen het begrip mensbeeld kunnen we een drietal onderscheidingen maken.

Ten eerste is er het mensbeeld dat in het doen en laten van mensen is verweven. Het is het mensbeeld dat zonder dat het gekend hoeft te worden beleefd wordt. Wanneer je geboren wordt dan kom je wat dit betreft als het ware in een gespreid bedje. je ouders en familie hebben bepaalde gevoelens, gewoontes en opvattingen, ze kennen bepaalde handelingen, emoties, voorkeuren enz.Waar hun aandacht op gericht is, is al een richtsnoer voor jouw aandacht. Simpel gezegd als jouw familie gek is op haring dan zul je daar zeker mee in aanraking komen. Maar wanneer men een hekel aan varkensvlees heeft, dan zul je daar geen goed smaakgevoel voor kunnen ontwikkelen. De manieren van doen, gedragsvoorschriften, normen en regels drukken een stempel op jouw mensbeeld en zijn een uitdrukking van een mensbeeld. Dat mensbeeld krijg je onbewust en onuitgesproken (impliciet) mee en ontwikkel je. Het is ook bijna letterlijk een beeld. Zoals de fotograaf scherp stelt op een deel van het beeld, zo is jouw omgeving voortdurend bezig om jouw wijze van scherp stellen, te vormen. jij komt zodoende in aanraking met hun mensbeeld, dat echter niet als zodanig wordt meegedeeld. je kunt dus zeker zeggen dat we niet zonder meer ons eigen mensbeeld uitkiezen. Hun cultuur steunt impliciet op hun mensbeeld, jij komt er pas achter dat er sprake was van een bepaald mensbeeld wanneer je geconfronteerd wordt met een andere familie die er een ander patroon van gewoontes op na houdt. Dit niveau van mensbeeld kunnen we liet praktische mensbeeld noemen. Het praktische mensbeeld komt altijd direct tot uiting.

Daarnaast hanteren mensen een tweede mensbeeld namelijk dat beeld van de mens dat ze nadrukkelijk tot uiting brengen in hun meningen, oordelen en veroordelingen over en van anderen. Dit is het niveau waarop mensen discussiëren over wat wel en wat niet geoorloofd is of wat wel of niet behoort te zijn. Wanneer iemand de hele dag niks doet en dat jaren volhoudt, dan kunnen mensen die persoon bekritiseren op het feit dat hij niet doet wat een mens - volgens hen - behoort te doen: namelijk werken. Wanneer beide standpunten nu worden besproken en wanneer er sprake is van een debat over hoe je behoort te leven, dan bevinden we ons op een ander niveau dan dat van het praktische mensbeeld. Hier wordt het mensbeeld niet onbesproken gelaten, men stelt het juist expliciet ter discussie. Dit mensbeeld kunnen we dan ook het expliciete mensbeeld noemen. Binnen een gezin kan het niveau van het expliciete mensbeeld aan de orde komen wanneer bijvoorbeeld liet praktische mensbeeld van de ouders ter discussie wordt gesteld door de kinderen. Alhoewel ze door opvoeding in hetzelfde praktische mensbeeld zijn grootgebracht, kunnen de kinderen toch qua meningsvonning een andere richting uit willen gaan. Dit kan bijvoorbeeld de invloed van 'buiten' zijn, vrienden, de straat, de school of de tv. De ouders worden in dit geval gedwongen om hun praktisch mensbeeld expliciet te maken, ze moeten nu hun expliciet mensbeeld in stelling brengen om hun praktisch mensbeeld te verdedigen.

Wanneer de ouders altijd waarden als carrière en rijkdom hoog in het vaandel hebben, maar de kinderen zich vooral bezig houden met de solidariteit met de derde wereld, dan is er sprake van een verschil in praktisch en expliciet mensbeeld. De ouders vinden een succesvol maatschappelijk bestaan belangrijk, de kinderen vinden rechtvaardigheid belangrijker. Daaruit kun je ook opmaken hoe zij beiden over de mens denken.

Het is de vraag in hoeverre kinderen in staat zijn om hun praktische mensbeeld aan te passen aan hun eigen gekozen expliciete mensbeeld. Ze zullen toch sterk gehecht zijn aan bepaalde gewoontes. Ook zullen ze bepaalde waarden onbewust meekrijgen.

Een derde niveau van mensbeeld is dat van het theoretische. In dit mensbeeld wordt een begrippensysteem aangereikt dat dient ter onderbouwing van een totaalbeeld van de mens of dat dient om het verschijnsel mens te doorgronden. je zou kunnen stellen dat er op theoretisch niveau een expliciet mensbeeld wordt gefundeerd.

Het theoretische mensbeeld bevat de vooronderstellingen en de principes waarop dit mensbeeld is gebaseerd of waaruit dit mensbeeld blijkt. in het theoretisch mensbeeld ligt een bepaalde theorie besloten, worden bepaalde argumenten gehanteerd en wordt een kader aangebracht voor al die elementen. Het theoretisch mensbeeld kan ook een bepaalde sector van de maatschappij betreffen. Zo heeft de alternatieve geneeskunde een theoretisch mensbeeld.

3. Vraagstuk uit de cultuurfilosofie

Als voorbeeld van een vraagstuk uit de cultuurfilosofie behandelen we de vraag naar het onderscheid tussen feiten en waarden. Wat verstaan we onder feiten en onder waarden: 'Is het mogelijk om objectief een feit waar te nemen dat in alle culturen ook als zodanig wordt waargenomen?' en 'Is het zo dat een waarde per definitie per cultuur verschilt?'. Kunnen mensen van verschillende culturen het eens worden over hetgeen zij waarnemen en vervolgens kunnen zij het eens worden over de wijze van waardering van hetgeen zij waarnemen? 'Eens worden over de wijze van waardering' houdt dan niet in dat je dezelfde waardering moet hebben, maar dat je bijvoorbeeld op voor elkaar herkenbare gronden van mening verschilt. Allereerst moeten we gaan onderzoeken wat een feit eigenlijk is.

3.1. Feiten

Een feit is allereerst een gebeurtenis of een stand van zaken in de werkelijke wereld. Als iemand jou vertelt dat er vorige week vrijdag een schoolfeest plaatsvond, dan is dat een feit indien dat feest ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook al was je daar zelf niet bij, in principe had je het feit kunnen constateren door daar aanwezig te zijn. Je kunt bij medeleerlingen onderzoeken of het inderdaad zo was. Helaas ben je dan wel afhankelijk van hun oordeel. Ze kunnen je met z'n allen natuurlijk in de maling nemen, maar wij gaan meestal af op mededelingen van anderen. Naast getuigenverslagen kun je eventueel zelf onderzoek doen door de zaal te inspecteren. Of door aankondigingen voor het feest te lezen. In ieder geval moet een feit zintuiglijk waarneembaar zijn. We zeggen dan dat een feit empirisch verifieerbaar is.

Wanneer je aan een lid van het rijkspolitieteam zou vragen om mee te mogen rijden in een politie-Porsche om nu eens met eigen ogen te constateren of de Nederlander- zich aan de maximumsnelheid houdt, dan zul je zien dat iedereen voor je en iedereen achter je zich braaf aan de snelheidslimiet houdt. Is het nu een feit dat men zich aan de maximumsnelheid houdt of niet? Of is het feit slechts dat in de buurt van een politiewagen men zich aan de wet houdt?

Voorlopig kunnen we concluderen dat een feit een in principe zintuiglijk waarneembaar gegeven is dat echter door je eigen bril gekleurd kan raken en dat bovendien afhankelijk is van hoe je het waarneemt, dat afhankelijk is van de cultuur waarbinnen het feit wordt geïnterpreteerd, en dat ook afhankelijk is van hetgeen men bereid is te geloven of te accepteren als feit.

3.2. Waarden

Waarde is een begrip, zoals we reeds eerder zagen, dat in tegenstelling tot feiten niet verwijst naar zintuiglijk waarneembare zaken, althans niet noodzakelijk. Waarde, zoals het voorkomt in waardevast. waardering en waardeoordeel, verwijst naar de waardevolheid van iets. Het is vaak een kwestie van persoonlijke keuze, smaak of voorkeur of zelfs overtuiging. Het begrip waarde was oorspronkelijk wel gekoppeld aan geld. Tegenwoordig geldt dat voor sommige mensen nog steeds maar voor velen is waarde eerder een geestelijk of immaterieel iets. Waarden spelen voortdurend een rol in elk menselijk bestaan en misschien hebben dieren ook waarden. Wat jij in jouw leven belangrijk vindt en waarvoor je veel zou willen doen of waar je met alle geweld naar zult streven, zijn vaak waarden. Dat kan dus zeer individueel zijn maar vaak merk je dat je veel waarden bijvoorbeeld met vrienden deelt. Er zijn echter ook waarden die voor een groter geheel gelden. Zo is het recht op vrije meningsvorming een waarde die binnen de Westeuropese cultuur algemeen geldt. Men spreekt ook vaak van waardensystemen of van waardenstelsels van bepaalde groepen, culturen of landen.

De filosoof Kant (1724-1804) stelde: 'Wat betrekking heeft op de algemeen menselijke neigingen en behoeften, heeft een marktprijs; dat wat ook zonder een behoefte te veronderstellen, samenstemt met een zekere smaak, dat is een welbehagen aan het enkele doelloze spel onzer gemoedskrachten, heeft een genegenheidsprijs; datgene echter, wat de voorwaarde uitmaakt, waaronder iets alleen doel op zichzelf kan zijn, heeft niet alleen een relatieve waarde, dat is een prijs, maar een innerlijke waarde.'

(Uit: Grundlegung zur Metaphysik der Sitten).

Kant onderscheidt relatieve of instrumentele en intrinsieke waarden. Een intrinsieke waarde is nooit een middel (om bijvoorbeeld een behoefte te bevredigen) maar altijd een doel in zichzelf. Een instrumentele waarde is gekoppeld aan een persoonlijke behoeftebevrediging. Zo kan geld een instrumentele waarde zijn, met geld kun je vrijheid kopen. Geld staat dan in dienst van vrijheid. Voor Dagobert Duck is geld weer een intrinsieke waarde.

Absolute waarden zijn waarden waarvan het karakter en de werkelijkheid als op zicb zeer verheugend worden ervaren. Bijvoorbeeld rechtvaardigheid of een gezond milieu. Relatieve of instrumentele waarden zijn aan behoeften gebonden waarden en zijn slechts verheugend voor diegene die ze betreffen. Toch kan het zijn dat relatieve waarden niet jou zelf betreffen bijvoorbeeld je druk maken om voedsel en onderdak voor anderen dan jijzelf. Dit wordt gezien als moreel gedrag. Het is daarom zinvol om onderscheid te maken tussen objectieve waarden en subjectieve waarden. Objectieve waarden omvatten absolute waarden en relatieve waarden naar derden. Subjectieve waarden betreffen uitsluitend je eigen relatieve waarden. Zedelijk of ethisch verantwoord handelen houdt dan in dat in je handelen aan de eis van een objectieve waarde wordt voldaan.

3.3 Waarden en feiten

De relatie tussen feiten en waarden is een filosofisch vraagstuk. De vraag luidt dan 'zijn feiten waardevrij?'. Is het mogelijk om objectief een feit los van waarden vast te stellen? Beïnvloeden de waarden die ik heb ook mijn wijze van waarneming? We hebben al gezien dat verschillende waarnemingen door een visie of door belangen worden gekleurd. Je kunt dat ook bij jezelf nagaan, wanneer je verliefd bent op iemand met rood haar, zul je plotseling overal mensen met rood haar waarnemen. Wanneer je ooit een ernstig verkeersongeluk hebt meegemaakt dan neem je eerder gevaar in het verkeer waar, dan iemand die nog steeds wild door het verkeer crosst.

Een nieuw verhaal levert een blik op verschillende culturen op. De vraag is dan of verschillende waarden, die bijvoorbeeld gelden in verschillende culturen, ook leiden tot verschillende feiten.

Een gebaar dat met waarde beladen is, is het tegelijkertijd opsteken van de wijsvinger en de pink. In Nederland betekent dit nauwelijks iets en wanneer je dat tegen een willekeurig iemand op straat zou doen, loopt zo iemand scliouderophalend door. Wanneer je deze handeling in Zuid-Italië zou uitvoeren en dan wel tegen een man, zou dat wel eens je kop kunnen kosten. Daar houdt deze handeling een zware belediging in: je beschuldigt de echtgenote van de man van ontrouw met een andere man. De betreffende man wordt in zijn machismo en in zijn eer aangetast. In een cultuur waar ‘eer' een zeer sterke waarde is, betekent dit een ernstig feit. Omstanders - die jouw handeling waarnemen - zullen ook direct het feit waarnemen, zodat er sprake is van een niet-subjectieve gebeurtenis. Er zijn veel voorbeelden te geven van handelingen die in de ene context (verband ' ) een andere betekenis hebben dan in een andere context. Je kunt grofweg twee posities aannemen ten aanzien van dit soort vraagstukken je kunt stellen dat de handeling als feit op zich in beide contexten identiek was, maar dat deze handeling verschillend werd geïnterpreteerd door mensen uit verschillende culturen. je kunt echter ook stellen dat een handeling pas een feit is als deze is waargenomen en dat het waarnemen zelf altijd cultuur en waardebepaald is. Een in een bepaalde cultuur of context niet belangrijke of irrelevante handeling of gebeurtenis zal niet eens als zodanig worden opgemerkt. Deze verschillende contexten doen zich ook voor binnen één cultuur. Wanneer er een grote depressie boven de Noordzee hangt dan zal dat voor de meeste mensen een trieste weerservaring inhouden, voor de golfsurfers houdt dat een dag vol plezier, spanning en sensatie in. Een mooie windstille zomerse dag doet juist hen weer in depressie vervallen. Tennissers kijken vol geluk uit het raam op een windstille dag, zeilers gaan dan weer sip slapen. Binnen een dag en binnen één cultuur bestaan verschillend beleefde waarnemingen. Beide opvattingen over de relatie tussen feit en waarde kunnen hier mee uit de voeten.

3.4 Universalisme versus relativisme

Een ander vraagstuk binnen de cultuurfilosofie gaat over de vraag 'Zijn waarden in alle culturen overal en altijd geldig oftewel zijn waarden universeel?'.

Waarden zullen wellicht verschillen per cultuur, maar misschien is hun fundament wel algemeen geldig. Zo worden in de ene cultuur ouderen ritueel gedood en worden ze in onze cultuur verzorgd in bejaardenhuizen. Bij beide culturen is het uitgangspunt respect en liefde voor de ouderen. Hoe moeten we nu tot een beoordeling komen die universeel (overal en altijd) geldig is. Er zijn veel voorbeelden te geven van mensen die een andere cultuur bekijken, louter met hun eigen referentiekader, vooronderstellingen en waarden. Een vrouw van een ontwikkelingswerken begon aan de plaatselijke vrouwelijke bevolking van een West-Afrikaans land BH's uit te delen omdat ze er zo onzedelijk bij liepen. Wanneer wij onze eigen waarden opleggen aan andere culturen, dan laten we niet de mogelijkheid open dat die andere cultuur eigen waarden heeft die wij niet meteen kunnen herkennen. Misschien moeten we geen oordeel over die andere cultuur uitspreken. Het is echter ook weer zo, dat verschillende situaties in de wereld schreeuwen om hulp en aandacht. Het niet uitspreken van een oordeel, zou ook wel eens 'niet helpen' kunnen inhouden. Met andere woorden, we moeten wel proberen om waarden op wereldschaal vast te stellen. Maar hoe doe je dat?


VOORBEELDTEKST WAARBIJ JE DE BEGRIPPEN VAN P.1-20 GAAT TOEPASSEN

4. ORIENTERENDE VERKENNING ROND MENS -WERELD - IDEAAL

4.1. MENS-beeld

De mens heeft zichzelf omschreven op ontelbare manieren en in talloze variaties. Het is niet moeilijk enkele omschrijvingen aan te halen:

'homo est animal nationale' (Aristoteles)

'homo est homini lupus' (Hobbes)

l'homme n’ est ni ange ni bête, et Ie malheur veut que qui veut faire l’ange fait la bête ' (Pascal)

Het vragen van de mens naar zijn eigen zijn en wezen is al zeer oud, eigenlijk even oud als de wijsbegeerte zelf. Maar niet altijd wordt de vraag met dezelfde aandrang gesteld. Sommige tijden geven blijkbaar meer aanleiding deze vraag te stellen dan andere. Het is wellicht juist in tijden van eenzaamheid, op momenten waarop hij niet meer spontaan zijn plaats vindt in zijn wereld, dat de mens vragen begint te stellen naar zijn eigen bestaan. Op die momenten wordt de mens als het ware vanzelf geconfronteerd met zichzelf, staat hij opeens tegenover zichzelf en vraag hij: Wie ben ik eigenlijk?

Op een gegeven moment krijgt dit vragen van de mens naar zichzelf binnen het terrein van het wijsgerig denken een speciale naam: antropologie. Dit woord komt van de Griekse woorden 'anthropos'(mens) en 'logos'; logos' heeft de betekenis van betoog, redenering, rekenschap, leer. Antropologie is dus een betoog, een leer over de mens.

Bij het bezien van de geschiedenis van de antropologie zou men geneigd kunnen zijn te vertrekken van de veronderstelling, dat de vraag naar de mens steeds duidelijker gesteld zal worden naarmate we dichter bij onze tijd komen. Immers, de mens zal zich steeds meer bewust worden van zichzelf. Globaal gezien is deze veronderstelling waarschijnlijk wel juist. Maar toch is de geschiedenis niet zo rechtlijnig vooruitgegaan als men geneigd is te veronderstellen. De gang van de geschiedenis blijkt zeer complex te zijn.

Een voorbeeld kan dit misschien verduidelijken' In de vorige eeuw was er een ware technische en industriële revolutie. In de techniek ervoer de mens zijn macht, ontdekte in zichzelf haast onuitputtelijke mogelijkheden. Men zou kunnen denken dat hij hierdoor als het ware een nieuw licht liet vallen op zichzelf, m.a.w. dat het een tijd moet zijn geweest, waarin een nieuw hoofdstuk aan de antropologie werd toegevoegd. Maar men ziet het tegendeel: De mens ging zo op in zijn pas ontdekte techniek dat hij zichzelf vergat. Men heeft de negentiende eeuw, vanwege de lange reeks ontdekkingen, wel eens vergeleken met één lange Sinterklaasavond: ongeduldig en nieuwsgierig, met rode oren van opwinding geschaard rond de cadeaumand.

Men kan zich bij het stellen van de vraag van de mens naar zichzelf ook spiegelen aan de renaissance. De periode van de 15e en de 16e eeuw is van zeer groot belang geweest voor de bewustwording van de Europese mens. Het is een periode waar men in onze tijd graag op terugkomt.

In die periode is er in Europa een nieuw levensgevoel ontstaan. Het middeleeuwse wereldbeeld werd doorbroken. Er werd iets nieuws ontdekt. En dat nieuwe was: de macht van de mens. Langs een ingewikkeld spel van krachten en tegenkrachten, van acties en reacties, van toevalligheden en van inzet van de mens ontdekt de mens steeds meer zijn eigen kunnen. Het kompas wordt ontdekt, en maakt een groots opgezette zeevaart mogelijk. Hieruit volgen de ontdekkingsreizen waardoor met totaal andere culturen wordt kennisgemaakt. Wat hier goed en normaal is, blijkt elders helemaal niet zo vanzelfsprekend te zijn. De mens verruimt zijn horizon en wordt kritischer. Hij gaat op alle gebieden op onderzoek uit en is niet meer geneigd om alles wat de traditie hem aanbiedt zomaar over te nemen. De rol die het geld gaat spelen brengt nieuwe mensen aan de macht. Aanzien hangt voortaan niet meer uitsluitend af van het feit of men in een kasteel is geboren,maar eerder van het feit of men handig is met geld. Het onderzoek van de natuur neemt toe, want kennis blijkt macht te zijn. De experimentele wetenschappen ontstaan.

Dit nieuwe levensgevoel, waarvan het voornaamste kenmerk is dat de mens in het centrum van de belangstelling staat, vind je wijsgerig uitgedrukt in de wijsbegeerte -van de Franse filosoof René Descartes (1596-1650). Hem is de menselijke zelfstandigheid en vrijheid bijzonder dierbaar. In zijn persoonlijk leven komt dit tot uitdrukking in zijn voorliefde voor de Nederlanden, waar hij het grootste deel van zijn leven verbleef, nadat hij haast alle landen van Europa had leren kennen.

'In welk ander land kan men van een zo volkomen vrijheid genieten, en zich rustiger te slapen leggen dan in dit land, waar men legers in stand houdt om over u te waken, waar vergiftiging, verraad en laster minder gangbaar zijn dan elders en waar meer onschuld onzer vaderen is blijven leven?'

schrijft hij in een brief van 15 mei 1631.

Duidelijker nog komt dat tot uiting in zijn wijsbegeerte, waar voor de mens niet ergens in een groot schema een plaatsje is ingeruimd; de mens staat in het centrum, het 'ik' is het punt waar alles rond cirkelt, van waaruit alles bekeken wordt. Immers, zoekend naar absolute zekerheid komt hij tot de conclusie dat men eigenlijk nooit ergens volkomen zeker van kan zijn, tenzij van zijn eigen twijfelen, zijn eigen denken, dus van zijn eigen ik: Je pense, donc je suis, is zijn beroemde basisformule.

Op telkens nieuwe manieren is de mens verbaasd over zichzelf. Soms valt hem vooral zijn grootheid en macht op, en ligt de wereld in een grote harmonie aan zijn voeten uitgestrekt. Dan weer voelt hij zich een eenzame vreemdeling in een vijandige wereld.

De grootheid van Blaise Pascal (1623-1662) is misschien juist dat hij worstelt met beide gedachten:

'De mens is maar een riet, het zwakste in de natuur. maar hij is een denkend riet. Het is niet nodig dat het ganse heelal zich wapent om hem te verpletteren: een damp, een waterdruppel zijn voldoende om hem te doden. Maar zelfs als het heelal hem verpletterde, zou de mens nog edeler zijn dan wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft en welk voordeel het heelal op hem heeft. Het heelal weet daarvan niets. Geheel onze waardigheid bestaat dus in het denken. Daaruit moeten wij ons verheffen en niet vanuit de ruimte en de duur, die wij niet kunnen vullen. Laten wij er dus naar streven om goed te denken: dat is het beginsel van de zedenleer ...Door de ruimte bevat het heelal mij en slokt mij op als een stip, door het denken bevat ik het heelal.'

Pensées, nr. 347 en 348.

4.2. WERELD-beeld

Het moet duidelijk zijn dat we met het begrip 'wereld' geen eenduidig begrip aansnijden. Het is zelfs een uitermate gecompliceerd begrip, het plaatst ons voor een heel spectrum van betekenissen.

Sommige woorden kun je beter opzoeken in een encyclopedie dan in een woordenboek. Bij woorden die naar ingewikkelde verschijnselen verwijzen, heb je aan een korte woordenboekomschrijving weinig ...

WereldBEELD:

Lees het volgende fragment aandachtig door.

'Het begrip wereldbeeld wijst ons enerzijds naar de wereld als totaliteit van al datgene dat de mens op een of andere wijze rondom hem aantreft, anderzijds naar de mens zelf, die zich deze wereld toeëigent door er zich een beeld van te vormen. Het begrip roept dus een spanning op tussen het passieve registreren van wat in de wereld aangetroffen wordt en het actieve tot eenheid brengen daarvan. Er zijn derhalve veel wereldbeelden mogelijk naargelang de geesteshouding waarin de mens zijn wereld beschouwt. Op het eenvoudige plan van het dagelijks leven zijn we allen met het bestaan van vele wereldbeelden naast elkaar vertrouwd; verschillende mensen ervaren immers 'dezelfde werkelijkheid' op geheel verschillende wijze. Een natuurreservaat op de Veluwe ziet de jachtopziener nu eenmaal anders dan de wielrijder of automobilist, de beherende ambtenaar anders dan de vakantieganger. De vraag die ons nu in dit hoofdstuk met name zal bezighouden is of van de natuurwetenschap gezegd mag worden, dat haar wereldbeeld niet zomaar een wereldbeeld naast vele andere is, maar hét wereld-' beeld, de enig kritisch verantwoorde en bij uitstek objectieve visie op de wereld en daarmee ook de enig verantwoorde natuurbeschouwing. Want in elk wereldbeeld ligt uiteraard een natuurbeschouwing besloten. omdat het natuurlijke als de van de mens onafhankelijke component van de wereld daarvan a.h.w. de dragende grond uitmaakt.'

prof. dr. A.G.M. van Melsen, Natuurwetenschap en techniek, een wijsgerige bezinning, Aula 37, p. 189.

Vanuit het citaat van Van Melsen worden we er opmerkzaam op gemaakt dat het spreken over 'wereld' en 'wereldbeeld'haast vanzelf overgaat in spreken over de 'natuur'. Deze woorden verkeren steeds in elkaars omgeving, gebruik van het ene roept het andere op.

Naar analogie van paragraaf .l., waar de term 'antropologie' viel, zou hier dan de term kosmologie - leer over het heelal - ingebracht kunnen worden. Terugblikkend in de geschiedenis van de wijsbegeerte ziet men dat de vraag van de mens naar het zijn en wezen van de kosmos de dageraad van het wijsgerige denken inluidt; Voor wat betreft het westen: plaats Griekenland, tijd 7e-6e eeuw v. Chr., namen o.a. Thales van Milete, Anaximandros, Herakleitos, Parmenides. Men spreekt over de antieke natuurfilosofen. 'Over de natuur' is de traditionele titel (natuur = 'phusis' of 'fysis'vgl. 'fysica). 'Alles is water', zo luidt de revolutionaire uitspraak van Thales! Dat dit een zeer stoutmoedige bewering was, is voor ons wellicht onvoorstelbaar; het klinkt ons vrij naïef en primitief in de oren. Echter het gaat er om dat je ziet dat hier een nieuwe vraag gesteld wordt: de vraag naar 'de oorsprong'van 'alles': water is de 'archè', het oerbeginsel. Voor het eerst wordt hier de alomvattende eenheidsgedachte geformuleerd. (Het Latijnse woord voor 'archè' is 'principium'; vgl. 'principe', 'begin-sel'.)

Een machtig perspectief opende zich toen Thales deze nieuwe vraag stelde: 'Waar is alles van gemaakt?' De geschiedenis van de Westerse filosofie begint dan, in een periode waarin het gevoel voor de horizon de ogen van de mensen afleidt van mythen en rituelen en van het gangbare geloof en de gewoonten van de Griekse traditie. In een gevestigde (traditionele) beschaving kregen de REGELMATIGHEID van de natuurverschijnselen en hun samenhang hun volle betekenis. De mythen waren te onsamenhangend, maar daarachter stond de opvatting van het NOODLOT (Moira).

Men kan dit een doorbraak in het 'mytische denken'noemen, een eerste stoot tot een nieuwe formuliering, als een poging om te komen tot een grotere mate van zekerheid in de toenmaals heersende houding ten opzichte van de wereld, die geheel bepaald werd door MOIRA en de verkondiging daarvan door het ORAKEL. En zo komt tegenover 'mythos'(gezagvol woord) 'logos' (rede) te staan, tegenover 'moira', 'phusis'of m.a.w. 'KOSMOS'. Die doorbraak betekent niet een breuk in die zin dat de rede (logos) de mythe afschrijft, nee in plaats van een 'éénrichtingsverkeer'- de mens die wacht op de woorden van het orakel - komt er een 'tweerichtingsverkeer', een gesprek tussen 'mythe' en 'rede'. Juist daarom is deze periode voor ieder die zich bezighoudt met de confrontatie tussen geloven en denken zo boeiend.

'Sommige woorden kun je beter opzoeken in een encyclopedie; dat geldt zeker voor het woord 'kosmos', een kostbare term die we van de Grieken geërfd hebben en die we met name in klas 3 gebruikt hebben bij de bespreking van hindoeïsme en boeddhisme.

'KOSMOS':het geheel van de werkelijkheid in innerlijke samenhang (tegenover 'chaos'); kosmos'zegt 'orde'. (vgl. Dharma, kosmogonie, scheppingsmythe, godenfiguren als kosmische krachten, enz.)

Dat het woord 'kosmos'blijkbaar thuishoort in het religieuze taalgebruik, kan voor sommigen een aanleiding zijn om zich gesterkt te voelen in de suggestie dat spreken over 'de wereld' (kosmos) vaag gepraat is, slechts van belang voor wie in God(en) gelooft! En en passant heeft zich misschien al iemand afgevraagd, 'waar het voor nodig is om Thales te bespreken, alsof er geen Newton heeft bestaan!' Deze sceptici hebben in zoverre gelijk dat de geschiedenis leert dat moeilijkheden met het idee 'kosmos', 'wereld', steeds te maken hebben met moeilijkheden met het idee 'God', met het godsbeeld van mensen.

4.3. IDEAAL-beeld

Het eerste gegeven waar men bij de woorden 'ideaal', 'idealistisch', 'ideale' op stuit, is dat mensen deze woorden op zeer verschillende wijzen gebruiken. Bij deze woorden moet men steeds in het achterhoofd houden dat taal levend is, maw. dat het spraakgebruik niet samenvalt met het woordenboek.

Voor deze lessen is het noodzakelijk dat je deze woorden bewust en kritisch gebruikt: WEET wat je zegt!

We gaan uit van de veronderstelling dat uit de manier waarop mensen deze woorden gebruiken, iets blijkt van hun levenshouding, m.a.w. het verschil in spraakgebruik zou wel eens kunnen duiden op het verschil in levenshouding.

Op de vraag: 'Waaraan denk je bij de uitdrukking 'idealistische levenshouding'?'kwam als antwoord:

'Volgens ons is elke levenshouding idealistisch, elk op een andere manier, want ieder mens heeft zijn eigen idealen, streeft naar iets wat hij wil.'

'Volgens ons heeft niet iedereen een idealistische levenshouding. Er zijn ook mensen die dit niet voor ogen hebben, die leven van de dag op de dag.'

'Wij lezen dat iemand geantwoord heeft dat hij geen idealen heeft. Dat is toch onzin, want je hebt altijd wel iets in je hoofd wat je wilt gaan doen. 'Ideaal' betekent helemaal niet dat je iets moet verbeteren, maar heeft gewoon iets met de persoon zelf te maken, wat hij later graag zou willen. Je kunt best tevreden zijn met alles zoals het nu is en jouw ideaal kan dan zijn om alles zo te handhaven.'

'Wat zijn je idealen? d.w.z. wat verwacht je van de toekomst.'

opdracht:

Analyseer de betekenisverschillen m.b.t. 'idealistisch, ideaal' in de verschillende antwoorden.

Lees het volgende fragment aandachtig door.

'De term ethiek wordt in onze taal in velerlei verband gebruikt. In de ruimste zin kan men de term toepassen op alle vormen van nadenken over het menselijk gedrag onder het gezichtspunt van goed en slecht, van normen en waarden, van verantwoordelijkheid en keuze. Feiten en gebeurtenissen, instellingen en gewoonten worden in onze dagelijkse conversatie niet alleen beschreven, maar ook beoordeeld. In deze beoordelende taalhandelingen duiken de typisch ethische sleutelwoorden op, zoals 'moeten', 'behoren', wenselijk, aanvaardbaar, rechtvaardig, (on)menselijk, waardeloos, onverantwoordelijk, optimaal, enzovoorts. Ook worden mensen geprezen, respectievelijk gelaakt om hun eigenschappen, die als deugden of ondeugden worden ervaren: (on)verdraagzaamheid, (on)bamhartigheid, (on)bescheidenheid, enz. Er zit dus al een heel stuk ethiek in de woordenschat die wij dagelijks bezigen om aan te duiden wat wij wenselijk en onwenselijk, menswaardig of onmenswaardig vinden en om anderen hiervan te overtuigen en gevraagd of ongevraagd van advies te dienen. Het woord 'ethiek' is afgeleid van het Griekse woord éthos, dat vertaald kan worden met gewoonte, zede, maar ook met gezindheid. In het Latijn vertaalde men éthos door mos (meervoud mores), waarvan weer ons woord moraal is afgeleid.'

prof. dr. J. de Graaf. Elementair begrip van de ethiek, De Erven F.

Bohn, Haarlem, 1972, p. 1.

opdracht:

Wat zegt jouw woordenboek over de woorden 'ethiek', 'ethisch', 'moraal', 'moreel'?


Uitbouw van de begrippen in Mores leren met de stencils over filosofie.

Bij pag 16.: Moraal, ethiek, waarden en normen.

en bij pag 22-23: Moraal en levensbeschouwing en waarde rangorde

De sociologische definitie behoeft enige aanvulling: blijft steken in voorstellingen, ideeen, principes

Je gaat deze pagina’s verbinden met stencils filosofie p.6-11

Het begrip waarde als funderend begrip

Stellingen, meningen etc. berusten op vooronderstellingen:’Basisideeën, basisgedachten of fundamentele uitgangspunten’ vanwaaruit we de werkelijkheid interpreteren.(6) Deze kunnen impliciet of expliciet zijn, soms onbewust (Freud)(7).

Het begrip 'vooronderstelling' wijst soms op een ander belangrijk begrip, namelijk 'waarde' (7)

Het woord waarde verwijst naar de waardering die je aan iets toekent.

Dat wat je zeer belangrijk vindt in je leven, waar je geen loopje mee neemt maar waarvoor je door het vuur gaat, noemen we waarden

In ieder geval is er een relatie tussen de vraag naar het doel van het leven en de vraag naar de waarden die je hebt

Omdat waarden zo fundamenteel zijn ingebed in je hele bestaan, in je hele denken, handelen en voelen en vaak ook vanzelfsprekend of onbewust aanwezig zijn, hebben ze een sterkere invloed op onze redeneringen en argumenten dan bewuste vooronderstellingen. Een bewuste vooronderstelling in een discussie kun je onder invloed van argumenten laten vallen of corrigeren, een waarde laat zich niet zo gauw opzij zetten. Een waarde is misschien wel vervlochten met je persoonlijkheid of met je karakter. Daarom zeggen we dat het begrip 'waarde' meestal fundamenteler is dan 'vooronderstelling' en dat een vooronderstelling vaak berust op een waarde: zie verderop ‘praktisch mensbeeld’

Commentaar

Een waarde is niet alleen een voorstelling maar ook een waardering. Daarmee beklemtoon je dat waarden te maken hebben met je innerlijk, dat waardering persoonsgebonden is.

De ethiek wijst er op dat niet elke waardering een morele waarderingen is,niet alle waarden morele waarden.

Een morele waardering is een krachtige waardering je bent er als persoon helemaal bij betrokken,met hart en ziel.

Men moet dus blijkbaar onderscheid maken tussen morele en niet-morele waarden.

Bij het verkennen van het onderscheid stuit je snel op het onderscheid tussen materieel en niet-materieel

De ethische optiek heeft als aandachtsveld het uiteindelijke menswaardige.

Vanhieruit wordt je m.i. verwezen naar p.19: Het verschil tussen instrumentele en intrinsieke waarden.:

Vgl het reeds vaak gestipuleerde verschil tussen ‘zin’ en ‘nut’.

Dit verschil moet je toepassen op het begrip waardenrangorde: Het lijkt duidelijk dat het begrip waardenrangorde slechts betrekking heeft op het ordenen van verschillende intrinsieke waarden.

Dat intrumentele waarden lager zijn dan intrinsieke waarden is een logische veronderstelling van het begripsonderscheid.

Het begrip waarde verwijst verder naar de begrippen : p.

Betekenissysteem en (referentie)kaders

Zo’n systeem of geheel van vooronderstellingen, waarden en regels noemen we een betekenissysteem. Het verwijst naar bepaalde waarden, het geeft betekenis aan bepaalde handelingen, begrippen èn gevoelens. Wanneer de mens als een hoge waarde wordt gezien, zal een groot aantal regels gaan over de mens als te respecteren waarde. Een voorbeeld is de regel 'gij zult niet doden'. Wanneer in je betekenissysteem ook het dier een hoge waarde heeft dan zijn er regels te verwachten die gaan over het respectvol behandelen van dieren of van bepaalde dieren. Binnen het betekenissysteem zijn verschillende referentiekaders mogelijk. Een referentiekader is een kader, een horizon waaraan je jouw oordelen meet. Het is als een baken die je koers helpt te bepalen. Binnen een betekenis- systeem zijn verschillende referentiekaders mogelijk. Het referentiekader geeft aan welke fundamentele waarden iemand hanteert binnen een betekenissysteem

Toch is er binnen de Nederlandse cultuur sprake van een eenheid: je kunt spreken van gemeenschappelijke of funderende waarden, van een bepaald betekenissysteem. Een betekenissysteem is een geheel van impliciete en expliciete vooronderstellingen, waarden en regels.

Cultuur

Eigenlijk is een cultuur het geheel van waarden, regels om die waarden te beschermen en vooronderstellingen die op die waarden stoelen. Gedachten, gevoelens en handelingen steunen weer op die vooronderstellingen of belichamen deze vooronderstellingen. Cultuur is een belangrijk onderwerp van filosofisch onderzoek, maar het ingewikkelde ervan is dat je het niet kunt onderzoeken zonder er tegelijkertijd in te zitten. De cultuur zit immers in je waarden, gevoelens, gedachten en andere vooronderstellingen. Het zit als het ware ook altijd in je eigen denken en voelen.

Cultuur is eigenlijk een te groot begrip, want onder cultuur valt zo'n beetje alles wat mensen aan activiteiten kunnen uitvoeren. Het is dan te groot om nog zinvol iets te kunnen onderscheiden. Voelen, denken en handelen van de mens zie je terug in elke definitie van cultuur. Het voelen betreft onder andere de manier waarop in een cultuur mensen met emoties omgaan, hoe mensen emoties waarderen en hoe ze die uiten.

Dit verwijst naar het begrip mensbeeld!

Beeldvorming:Ik vorm mij een beeld of een voorstelling, een auteur roept een bepaald beeld op!

Vrucht van de creatieve verbeelding: Stel je voor! Een beeld is iets innerlijks.

Creatieve verbeelding maakt vaak gebruik van metaforen(16). Dit wijst op het belang van de taal bij het begrijpen van de werkelijkheid.

Een model is een uiterlijk en begripsmatig hulpmiddel om je een beeld te vormen,

Een model in de filosofie is een manier om een complex vraagstuk te vereenvoudigen door vooronderstellingen, begrippen en begripsrelaties helder met elkaar te verbinden. Eigenlijk is het model een vorm van analyse. Wanneer je een voorstelling van 'maatschappij' wilt maken dan kun je bijvoorbeeld uitgaan van een model waarin mensen allemaal streven naar macht of naar goederen ten einde hun behoeften te bevredigen. Als je daarbij mens, macht, behoefte en goederen goed hebt omschreven, heb je al een begin van een model(12)

Een model is geeft een bepaalde benadering of optiek: gereedschap waarmee je kijkt.

Dat model zit natuurlijk in je hoofd, het is een manier om je gedachten te ordenen. Je kijkt als het ware - bepaald door het model. We moeten er dus in ieder geval van bewust zijn dat beelden altijd beperkt worden door het model dat je hanteert.(15)

Bij de drie niveau’s van mensbeelden moet je het eerste niveau het praktische mensebeeld niet te snel overslaan en meteen gaan ‘redeneren’ op het niveau van het expliciete of theoretische mensbeeld.(17).

Het begrip ‘waarde’ moet bekeken worden op het niveau van het praktische mensebeeld

De beleving (bewust of onbewust) gaat vooraf aan het oordeel. Het leven wordt eerst ‘geleefd’ voordat het ‘bereflecteerd’ wordt.

Bestudeer van hieruit het onderscheid tussen feiten en waarden.P.18-20

Te overwinnen tegenstelling: feiten zijn objectief wetenschappelijk en waarden zijn subjectief gevoel

Waarden zijn het fundament van een moraal die weer als fundament van een cultuur kan gelden

Normen zijn ‘afgeleid’ van waarden. Handelingsvoorschriften, ‘uitkristallisering’ van waarden.

Vaak worden normen opgesteld om waarden te beschermen.

Het vinden van passende normen bij eenmaal vastgestelde waarden is van een andere orde dan het vinden van waarden.

In de huidige discussies worden waarden en normen vaak in een adem genoemd en op een hoop gegooid. FOUT, FOUT!

Aantekening over normen:

Er zijn verschillende soorten normen, etiketteregels m.b.t. tafelmanieren zijn geen morele normen.

Wat in een samenleving van cruciaal belang is:Dit kan per cultuur verschillen.

Morele oordelen hebben als kenmerk dat ze voorrang opeisen boven andere oordelen, een appel doen op de mens, beladen zijn met emoties:sterke waardering.

Voorwaarde voor morele oordelen is de integriteit van degene die oordeelt

Recht - moraal: morele normen versus juridische normen

Het recht van het individu de wetgever of de rechter kan moreel, amoreel, of immoreel zijn:

Recht en moraal kunnen hand in hand gaan. Vgl de verwijzing in het recht naar ‘de goede zeden’.

Er is ook amoreel recht: bv rechts rijden

Recht dat achter loopt bij het moreel gevoel van de burger.

Recht moet de orde in de samenleving beschermen.

Het wetboek van strafrecht neemt echt niet alles op dat moreel slecht gevonden wordt. Als iets niet strafbaar is gesteld, wil dat nog niet zeggen dat het moreel goed genoemd kan worden. Er zijn dingen die zich ontrekken aan het strafrecht omdat het recht niet kan oordelen over het innerlijk van de mens.

De moraal is idealiserend en individualiseert, de wet kan niet idealiseren omdat hij berust op dwang en rekening moet houden met de onvolmaaktheid vande mens.

Afgedwongen gedrag heeft niets met moraal te maken!

Het recht kan ook dienen tot persoonlijke immoraliteit: Subjectief recht verleent macht: Je kunt deze macht dit recht misbruiken, moreel gezien.

Vooruitlopend op Mores leren Hoofdstuk 6:

Maak onderscheid tussen individuele ethiek en sociale ethiek

Sociaal ethische problemen kan men niet oplossen alsof het problemen van de individuele ethiek zijn.

Bij sociale ethiek zijn structuren of instellingen in het geding Hoe moeten die zijn ingericht?

Beroepsethiek kan men zien als een tussenvorm van individuele en sociale ethiek.

Een maatschappelijke orde berust op voorafgaande keuzes. Als men dit vergeet gaat men feiten als waarden behandelen. Sociale ethiek is altijd maatschppijkritisch. Vandaar zie je dat machthebbers die uit eigenbelng een bepaalde orde willen verdedigen ethiek terugverwijzen naar het terrein van de individuele ethiek:

De scheiding tussen de privesfeer en de publieke sfeer: privatisering van de moraal.

Vgl het onderscheid tussen rol-ethiek en persoonsethiek

Het individu moet in de maatschappij een groot aantal rollen vervullen en er wordt van hem verwacht dat hij zich identificeert met de waarden en normen van die rollen.

Wat hij prive doet met hij zelf weten. Het individu verliest zijn aanspraak op maatschappelijke kritiek: dat is uw prive-mening: Die kan dus geen geldigheid bevatten voor iedereen.

Relaties in de publieke sector zijn anders dan in de prive sector: Zij berusten op dwang

Bij individuele ethiek gaat het om persoonlijke waarheid, bij de publieke sector over geldigheid.

Achtergrondinformatie bij Mores leren Hoofdstuk 4: Ethische Kommunicatie

Ook aanvulling bij 3.4 univeralisme versus relaitivisme

Ethnocentrisme

Binnen de culturele antropologie is de vraag naar de oorsprong en aard van waarden decennia lang de belangrijkste kwestie geweest. Door de vele omzwervingen van Europeanen over de wereld, veroorzaakt door handel en kolonialisme, is er altlijd sprake geweest van contacten tussen culturen. In de kolonisatieperiode was het, vanuit het waardenperspectief bekeken, vrij simpel. De westerse mens observeerde de indiaanse, de Afrikaanse, de Aziatische mens en interpreteerde vanuit westerse waarden en/of maatstaven. In de waardering van andere culturen ging men vooral uit van die aspecten van het maatschappellijk leven die de westerse wereld belangrijk vonden. Men lette met name op eigendomsverhoudingen, winst uit landbouw, huwelijkse relaties enz. Culturen en stammen, die niet beantwoordden aan onze graad van welstand of aan onze staat van kennis en ervaring werden al gauw primitief genoemd. Daarbij ging men er zonder meer vanuit dat de westerse cultuur superieur was aan andere culturen, aangezien wij op wetenschappelijk gebied een eenzame voorsprong hadden.

Hoe is dat superioriteitsgevoel eigenlijk ontstaan?

De filosoof August Comte (1798 -1857) benadrukte in zijn filosofie dat het Westen als enige cultuur het hoogste stadium had bereikt, namelijk het positieve stadium waar men slechts uitgaat van positieve feiten en niet van geloof of ideologie. Het positivisme (afgeleid van het Engelse woord 'positively' in de betekenis van 'zeker') gelooft in de verworvenheden van de ontwikkeling van wetenschap. Ook maatschappelijke problemen zullen uiteindelijk langs wetenschappelijke weg worden opgelost. Dit geloof in de kracht van de wetenschap heeft het denken over eigen en andere culturen zeer sterk bepaald. Volken en culturen die nog geloofden in goddellijke natuurkrachten of gevangen waren in bepaalde ideeën, bevonden zich in een lager stadium. Comte noemde dat het theologische respectievelijk het metafysische stadium.De drie stadia-leer van Comte speelde een belangrijke rol in het beeld dat de westerse mens had van de Europese cultuur. De rationalistische en empiristische benadering (waarbij men uitging van de waarneming) zijn beide aspecten van het wetenschappellijk denken. Culturen die niet logisch, rationeel en/of empirisch hun kennis organiseren, zijn inferieur volgens Comte.

Overigens boekten de wetenschappen en met name de empirische natuurwetenschappen in de 19e eeuw grote successen. Denk alleen maar aan Newton! Het accent op het wetenschappelijk succes van de westerse cultuur- gecombineerd met de idee van een evolutionaire ontwikkeling leidt tot een rotsvaste overtuiging van de westerse suprematie. Overigens is de opvatting dat de geschiedenis zich naar een steeds hoger plan begeeft, een idee dat sterk in de westerse filosofie verankerd ligt. Het betere komt altijd later, in de toekomst, ontwikkeling gaat altijd omhoog. Deze bijna vanzelfsprekende toppositie van de westerse cultuur bepaalde onze waardering van andere culturen. Doordat er duidelijk sprake is van een vooringenomen standpunt - men kijkt naar de wereld vanuit eigen positie en meet alle observaties met eigen meetcriteria die weer gebaseerd zijn op het eigen waardensysteem - spreekt men in dit verband van ethnocentrisme. Ethnocentrisme is de neiging om andere culturen uitsluitend te beoordelen vanuit het eigen waarden en normensysteem. Het woord neiging duidt erop dat het ook of vooral gaat om onbewuste handelingen, want we hanteren modellen, beeldvormingen en referentiekaders soms ook onbewust.

Het ethnocentrisme is overigens niet los te denken van het expansionistisch kolonialisme van de Europese beschavingen. Ook het kolonialisme van het Athene van 300 VC kent een verkettering van alles wat niet beantwoordde aan de maatstaven van de Atheense cultuur. Een vreemdeling was daarbij per definitie een barbaar, hetgeen een kwalificatie van minderwaardigheid inhield. In de latere Europese geschiedenis zien we herhaaldelijk dergelijke verschijnselen optreden. De koloniaal kan waarschijnlijk niet anders dan de nieuwe wereld zien met oude ogen. Met de opkomst van de bevrijdingsideologie in verschillende kolonien in de twintigste eeuw, wordt ook de kritiek op het ethnocentrisch denken in het Westen hoorbaar. Vooral door het werk van de culturele antropologen Mead en Boas. Boas meent dat men niet langer uit mag gaan van één ontwikkelingslijn voor alle culturen: de idee van een evolutie naar de ideale (lees westerse) cultuur verwerpt hij. Cultuur betreft immers niet alleen rationele (en wetenschappelijke) processen maar ook irrationele processen. Er is sprake van een verscheidenheid aan culturen die alle in principe gelijkwaardig zijn. Er ontstaat - als reactie op het ethnocentrisme - binnen de antropologie de richting van het cultuurrelativisme. Men poogt de eigen zekerheid en waarden te relativeren.

Cultuurrelativisme en ethisch relativisme

Cultuurrelativisme gaat uit van de erkenning dat er meer culturen zijn dan alleen de jouwe. Elk individu wordt door zijn of haar cultuur gedetermineerd. De mens kan geen oordeel vormen over een andere cultuur omdat hij wordt "geencultureerd”, dat wil zeggen opgenomen in de cultuur waarbij de betreffende cultuur jouw denken, handelen en voelen bepaalt. Dit gebeurt door opvoeiding, socialisatie en scholing waarbij de taal een cruciale rol speelt. De taal is niet louter een technisch instrument maar in de taal zitten voorkeuren, accenten, waardeoordelen en richtingwijzers opgesloten. De taal is ook de sfeer waarbinnen een mens zijn eigen identiteit vormt en waarbinnen en waarmee de mens emoties benoemt en daardoor misschien wel deze emoties boetseert. Taal is dus wel degellijk betrokken bij waardebepalingen. Doordat de mens opgesloten blijft in zijn eigen cultuur, kan hij nooit een andere cultuur beoordelen. Immers hij heeft nooit de enculturatie in die andere cultuur meegemaakt. Ethnocentrisme is in feite onvermijdelijk. De mens beoordeelt een andere cultuur noodzakelijkerwijs vanuit eigen normen en waarden.

Deze analvse leidde ertoe dat men zich geheel anders ging opstellen ten aanzien van andere culturen.. Men vond zelfs dat je een oordeel over een andere cultuur moest opschorten. Een cultuurrelativist vindt dat je niet over een andere cultuur kan oordelen, je mag je dan ook op voorhand niet bemoeien met een andere cultuur. Het uitstel van een oordeel over een andere cultuur was een eerste fase in de toename van tolerantie ten aanzien van vreemde culturen. Het impliceert een zekere vorm van zelfrelativering, maar het impliceert ook een relativering van de mogelijkheid van waarheid. Deze reactie op het ethnocentrisme in de culturele antropologie had ook gevolgen voor de ethiek.

Dit zogenoemde ethisch relativisme gaat er van uit dat waarden (en moraal) een produkt zijn van culturele instituties en tradities. Waarden zijn dan ook plaatsgebonden en zeker niet universeel. Ze zijn dan ook niet aangeboren of eeuwig geldig.

Men wilde af van de Europese gecentreerdheid (eurocentrisme). Met de verschillende onafhankelijkheidsgebeurtenissen (waarin kolonieën zelfstandig werden) werd de wereld ook meer en meer gekleurd door niet-westerse naties. Veel onafhankelijkheidsconflicten draaiden in wezen om de dominantie (overheersing) van de westerse moraal en het westerse waardensysteem in de voormalige Europese wingewesten en de aanval daarop vanuit autochtone bewoners.

Ethisch relativisme gerelativeerd

Een belangwekkend probleem van het relativisme is dat het een uitdrukkellijk onderscheid maakt tussen mensen van de eigen cultuur en mensen uit vreemde culturen. Deze opstelling kan er toe leiden dat je geen bemoeienis met een andere mens aangaat, omdat deze mens voor jou onbegrijpelijke waarden heeft. Omdat je die waarden niet kunt begrijpen, mag je ook niet ingrijpen want je zou dan immers beschuldigd kunnen worden van etnocentrisme. Het niet ingrijpen wanneer je in jouw ogen een duidelijk onrecht signaleert - kun je echter weer een subtiele vorm van ethnocentrisme noemen. Je zou immers het feit dat een bekende of een relatie van jou zou worden uitgehuwelijkt nooit accepteren. Het feit dat je als cultuuurrelativist tegen een medemens zegt: 'dat zijn jouw waarden" die kan ik niet berijpen, dus ik bemoei me er niet mee' houdt in dat je jezelf niet wil identificeren met die ander. In feite degradeer je de ander tot een minder soort mens, je maakt een fundamenteel onderscheid tussen ons soort mensen en de rest..

We kunnen daar nog aan toe voegen dat bovenstaande kritiek op het relativisme uitgaat van wellicht een universele maatstaf: 'behandel een ander zoals jij behandeld zou willen worden'. We komen dan dicht bij het standpunt van Kant.

Het bestaan van constanten in verschillende culturen wordt door een bekende hoogleraar in de antropologie Kluckhohn als volgt geformuleerd:

'Elke cultuur heeft een opvatting over wat moord is, in onderscheid van een executie, doden in oorlogsstijd en in onderscheid van andere gerechtvaardigde dodingen. Het concept incest en andere reguleringen van sexueel gedrag, het concept van onwaarheid onder gedefinieerde omstandigheden, het concept genoegdoening en wederzijdsheid, het concept van wederzijdse verplichtingen tussen ouders en kinderen, deze en vele andere concepten zijn alles bij elkaar universeel'.

Multiculturalisme

In alle culturen is er sprake van een moraalsvsteem, dat op zich is al een universeel gegeven. Bovendien is in elke cultuur een systeem aanwezig, waarin dood en geboorte, liefde en sexualiteit, opvoeding en arbeid een plaats hebben door regels, rituelen en tradities. Waar het ethisch relativisme terecht op wijst, is dat er in één cultuur niet één moraalsvsteem aanwezig is. Er is een veelheid aan waardenoriëntaties in onze samenleving. We vinden die veelvormigheid een groot goed, het hoort bij het gekoesterde individualisme. We praten niet voor niets van een multiculturele samenleving of van een pluralistische of pluriforme (veelvormige) samenleving. Het lijkt bijna onmogelijk om voor al die mensen een gelijk svsteem van ethisch redeneren te ontwikkelen. Als immers hun uitgangspunt -de waarden - al verschillen, hoe kunnen ze dan problemen oplossen. Hoe kan in één land een ethische benadering worden ontwikkeld van euthanasie, als de een gelooft in reïncarnatie, de ander in predestinatie, weer een ander in een leven in de hemel en een -vierde gelooft dat er helemaal geen leven is na de dood. Dit pluralisme is fnuikend voor een svstematische reflectie op moraal (=ethiek), zou je zeggen.

Een gemeenschappelijke procedure?

Wellicht zou je meersoortige benaderingen naast elkaar moeten toestaan en meer moeten werken aan een juiste procedure van ethische beraadslagingen. Wanneer je met zijn allen een bepaalde procedure afspreekt, dan is die procedure toch weer een waarde op zich, immers, iedereen van dit land wil dat die procedure wordt verdedigd en in stand wordt gehouden.

Geen relativisme maar erkenning van de claim op waarheid?

Kern van het relativisme is het uitgangspunt dat je elke (sub-) cultuur in principe als gelijkwaardig beschouwt en dat je bij je eigen uitgangspunt vraagtekens wilt zetten.

De eerder geschetste problemen van het cultuurrelativisme omzeil je door niet uit te gaan van de gelijkwaardigheid van waarden en culturen. je zou moeten uitgaan van het gelijke recht van alle culturen om erkend te worden. Dit recht om erkend te worden vereist wel een stilzwijgende wederszijdsheid. Immers als ik het recht onderschrijf dat een andere cultuur dan de mijne ook erkend kan worden, ga ik er van uit dat iemand uit een andere cultuur zich ook zo opstelt.

Erkenning houdt niet in dat je een andere cultuur laat voor wat het is. Erkenning houdt een inhoudelijke actie in, namelijk dat je die andere cultuur leert kennen. Men moet bereid zijn om te horen wat de ander te melden heeft. Als je dat serieus neemt, volgt daaruit dat beide culturen of betrokkenen het voor mogelijk houden dat de ander gelijk heeft.

Wanneer jij in discussie gaat met een buurman over een bepaald probleem, dan is een aantal vooronderstellingen aan de orde:

de buurman is bereid te discussiëren

de buurman respecteert jou

beiden behoren tot een gemeenschap (dit blijkt bijvoorbeeld uit de gemeenschappelijke taal)

beiden houden liet voor mogelijk dat de ander gelijk heeft.

We zien zo een geheel andere opvatting van het cultuurrelativisme. Het gaat uit van een dialoog tussen culturen die niet vrijblijvend is. Het vooronderstelt een (wereld-)gemeenschap, waarin waarden besproken moeten worden.

De juiste maatstaf is het gevolg van discussie en overleg. Daarmee claimt het relativisme in feite het universele principe dat mensen met elkaar via dialoog vast stellen wat hun gemeenschappelijke maatstaf zal zijn.

Bovendien claimt een dergelijke discussiebereidheid de erkenning van elk der deelnemers door de anderen.

Ook hieruit blijkt dat er universele regels en waarden voorondersteld worden. De ethiek die regels of procedures ontwikkelt om tot besluitvorming te komen in morele kwesties, wordt procedure ethiek genoemd. Toch is het principe dat je in een discussie naar elkaar luistert en elkaar niet de hersens in slaat, behoorlijk inhoudelijk en niet zuiver procedureel.

Nogmaals erkenning van de ander houdt in dat je de ander ook kent, je moet in staat zijn te weten en te voelen wat een ander ondergaat. Relativisme als onverschilligheid sluit erkenning van de ander uit.