`

IN TOGA DOOR HET LEVEN.

 

 

Mr. F.P.M Slits (roepnaam Frans).

Geboren : 15-05-1943.

Gehuwd: 5 kinderen (allemaal academisch gevormd)

Klein Seminarie Beekvliet : 1956- 1962 (Cours '68).

 Als ik in mijn herinnering terug ga naar de tijd van mijn jeugd, komt er slechts één antwoord  over mijn lippen, wanneer mij de vraag wordt gesteld, wat ik wil worden : Priester worden. Ik had nooit aan iets anders gedacht. Blijkbaar had het rijke roomse leven van toen met al zijn rituelen en uiterlijke franje mij zo in zijn greep, dat er geen ruimte was voor iets anders. Geboren in een goed katholiek gezin met acht kinderen en met godvrezende ouders , was er blijkbaar een voedingsbodem geschapen, waarin het zaad van een ontluikend priesterideaal kon ontkiemen en wortel schieten. Mijn familie kende geen illustere voorgangers,waaraan ik mij kon spiegelen. Ik had wel een verre heeroom, die in Belgie zijn herderlijke aktiviteiten ontplooide, maar die had ik niet zo vaak gezien,dat dit mijn voorbeeld zou zijn. Het was toch meer de katholieke traditie en de plaatselijke neomisten vieringen, die uiteindelijk bepalend zijn geweest voor mijn keuze, daarbij nog geholpen door het beeld van mijn oudste broer, die als misdienaar mocht optreden in onze parochiekerk, wat een grote indruk op mij maakte. Het feit, dat ik koos voor de richting wereldheren of priester van het bisdom en niet voor de reguliere ordes, had wel een duidelijke reden.

 

In het nonnenklooster van de zusters JMJ, die in Nuenen een vestiging hadden, was tijdens mijn lagere school periode een rector als geestelijk leidsman aangesteld, die in de jaren 1946-1954 ( ik weet niet precies welke jaren ) klassieke talen had gedoceerd op het Klein Seminarie "Beekvliet" te St. Michielsgestel. Dit was professor  A.A. Bertens. Het toeval wilde,dat ik werd gevraagd misdienaar te worden bij de nonnen, welke gelegenheid ik met beide handen aangreep. Vanaf dat moment was rector Bertens mijn belangrijkste leidsman en inspirator. Dit was de eerste periode in mijn leven,dat ik een toga mocht dragen.

 

In september 1956 werd ik toegelaten tot "Beekvliet" en zette ik mijn eerste schreden op de weg naar mijn ideaal om priester te worden. Mijn ouders waren zeer verguld om niet te zeggen trots, dat een van hun kinderen seminarist was geworden, maar naar buiten toe waren zij zeer terughoudend om daar iets van te laten blijken. Later heb ik bedacht, dat zij beter dan ik zich gerealiseerd hadden, dat een opleidingsperiode van 12 jaar nog de nodige hobbels en risico's in zich kon bergen, zodat je zeker niet te vroeg moest juichen. Helaas hebben zij gelijk gekregen, maar daarover straks meer.

In mijn geboortedorp Nuenen heb ik het altijd heel speciaal gevonden,dat er in ons dorp zoveel roepingen waren, dat wij een soort seminaristenclub hadden opgericht, die met name ervoor moest zorgen,dat wij in de vacanties contact hielden met elkaar. Als ik mij goed herinner, was onze pastoor de drijvende kracht achter dit initiatief. Waarschijnlijk was dit ook een mooie manier om controle uit te oefenen op elkaar, zodat we niet de verkeerde dingen zouden doen. Wat ik echter nooit begrepen heb, is, dat er altijd een verschil was tussen seminaristen van het bisdom en de andere priesterstudenten, die bij de paters opgeleid werden. Op de een of andere manier leek er een soort standsverschil te zijn,dat echter nooit werd uitgesproken, maar dat er naar mijn mening wel degelijk was.

 

Mijn verblijf op het Klein Seminarie "Beekvliet" verliep verder vrij ongestoord zonder al te grote incidenten. Ik heb de afgelopen jaren natuurlijk de vele verhalen gelezen van toenmalige mede-studenten, die natuurlijk zeer herkenbaar waren en die ik niet hoef te herhalen. Wat ik zelf wel belangrijk vind, is de constatering van de hoeveelheid afhakers vanaf het begin (Kleine Figuur) tot en met de Rethorica: onze jaargang ( Cours '68) begon in 1956 met 144 leerlingen en eindigde in 1962 met rond de 45 leerlingen. Een fractie daarvan zou doorgaan naar het Groot-Seminarie in Haaren. Uiteindelijk zijn er ongeveer 5 hiervan ( als ik mij goed herinner) daadwerkelijk priester gewijd.

Ook aan mij is vele malen de vraag gesteld: Wat heeft deze seminarieperiode  met jou gedaan en wat heeft deze voor jou betekend en hoe kijk je erop terug, positief of negatief?

Mijn antwoord daarop is complexer dan een simpel ja of nee. In zijn algemeenheid kijk ik met plezier terug op deze periode, omdat ik mij gerealiseerd heb, dat ik op deze wijze mijn gymnasium-diploma heb kunnen halen. Het is nog maar de vraag,of ik dit ook gehaald zou hebben, als ik niet naar het seminarie was gegaan. Op de tweede plaats heb ik mij gerealiseerd,dat ik door deze humaniora-opleiding kennis heb gekregen van een wereld,die voor mij onbekend was en die ik op-geslurpt heb tot in al mijn vezels. Last but not least was er natuurlijk de rijkdom van het kerkelijk en geestelijk leven, die mij in totaal hebben gevormd tot wat ik nu ben. Vlak voor de Kerst bij het begin van de Adventsperiode van het afgelopen jaar heb ik na jaren zoeken eindelijk de CD gevonden met het Rorate Coeli, dat wij zongen en dat de komende kerstperiode inluidde met de kerstvacantie als afsluiting op de achtergrond. Het was heerlijk om te horen en bracht mij jaren terug in de tijd. Het heeft mij altijd verbaasd, dat dit prachtige lied met zijn hunkering naar de Messias nooit meer wordt uitgevoerd op radio en/of TV. Het is natuurlijk maar een voorbeeld uit zoveel anderen, maar de anderen , bv uit de Paasliturgie wordt veel meer uitgevoerd. Voor mij is dit altijd een van meest kenmerkende gezagen geweest van het eerste kwartaal van het studiejaar.

 

 Dat neemt niet weg,dat er natuurlijk grote negatieve kanten waren. Het verlaten van het ouderlijk gezin op een leeftijd,waarop je heel kwetsbaar bent en waarin je normaal gesproken moet leren volwassen te worden, wordt gigantisch doorkruist door deze gedwongen vorm van samenleven met alleen maar mannen met alle problemen en uitwassen van dien. Juist dit facet heeft mij altijd bewogen te verhinderen, dat mijn zoon hetzelfde zou doen.

Een ander negatief punt, waar ik zelf gelukkig geen last van heb gehad, waren de ervaringen van de afvallers of uittreders. Niet zelden gebeurde het, dat deze personen in hun woonplaats werden gestigmatiseerd, vooral omdat de hele gemeenschap zich ermee bemoeide of omdat zij geen kans zagen op korte termijn iets anders te gaan doen, hetgeen soms tot dramatische situaties kon leiden.

Gelukkig hebben mijn ouders mij nooit enig verwijt gemaakt, ook al wist ik dat mijn besluit om te stoppen als een dreun moet zijn aangekomen. Ik moet er dan wel bij vermelden,dat ik het hen ook gemakkelijker heb gemaakt door ervoor te zorgen,dat ik slechts twee weken thuis ben geweest, voordat ik mijn rechtenstudie aanving in Nijmegen.

 

Bij mij is de balans dus altijd doorgeslagen naar de positieve kant, omdat ik redelijk onbeschadigd uit dit proces ben gekomen door mijn eigen inzet, maar natuurlijk daarbij geholpen door mijn gymnasiumdiploma, dat mij vele kansen bood. Bij mij is er dan ook geen rancune over mijn internaatsperiode noch een behoefte mij af te keren van het geloof, zoals bij velen wel is gebeurd. Wel is het zo, dat ik altijd het gevoel heb gehad, dat ik een tijd moest inhalen, die niet in te halen viel. Daarnaast heb ik ervaren, dat het zeer lastig is om je kinderen duidelijk te maken, wat deze periode voor mij heeft betekend. Voor hen was het een nauwelijks te vatten wereld, waarin ik geleefd heb, laat staan dat zij konden begrijpen, hoe ik daardoor ben gevormd.

 

Pas een paar jaar geleden heb ik de kans gekregen om samen met mijn dochter de weg terug te gaan naar Beekvliet om haar te laten zien,waar ik al die tijd had doorgebracht. Jammer was,dat ik haar slechts het oude voorgebouw kon laten zien, want de rest was inmiddels afgebrand. Toch werd het een onvergetelijke gebeurtenis. Toen wij stonden te kijken naar die imposante voorgevel met het bordes, kwam er juist een jong stel met een kind voorbij, die aanstalten maakten om naar binnen te gaan naar hun appartement,dat zij bewoonden in het oude voorgebouw. Ik legde aan uit, wie ik was en waarom ik hier was samen met mijn dochter.Ik vroeg aan hen, of wij hun appartement mochten zien. Dat mocht, dus wij naar binnen. Ik moet erkennen,dat het mij zeer emotioneerde, toen ik de voordeur doorging en in het trappenhuis kwam met het prachtige gebrandschilderde raam aan het eind van de opgaande trap naar boven,dat mij zo vertrouwd was. Daar was niets veranderd evenmin als in de gangen,die nog steeds dezelfde statigheid hadden. Het jonge stel nam ons mee naar hun appartement. Dat bleek de plaats te zijn, waar in mijn tijd de leraar grieks zijn kamer had, die later is ingetreden bij de Benedictijnen( naam: Jan van Dijk).Het was een zeer bizondere ervaring voor mij even terug te zijn in de tijd en mij even voor de geest te halen, hoe de kamer van deze professor grieks eruit zag toen. Ik wist het nog haarscherp evenals de volgorde van de andere kamers met hun bewoners, van wie ik les heb gehad. Ik was blij,dat ik mijn dochter toch nog iets van mijn aparte leven op Beekvliet kon laten zien. Ook bij haar bespeurde ik iets van ontroering, al heb ik geen flauw idee, wat dit bezoek aan die onbekende wereld haar werkelijk heeft gedaan.Het voelde alleen wel goed.

 

Hoe ging het vervolgens verder met mijn leven?

Na het Klein Seminarie Beekvliet heb ik nog een jaar + een kwartaal op het Groot-Seminarie doorgebracht in Haaren. Met Kerst 1963 hield ik het voor gezien. Ik had altijd gezegd, dat ik zou beslissen al of niet door tegaan met mijn priesteropleiding, voordat ik de tonsuur en de kleren (toga) aan zou krijgen. Het werd dus wat eerder. Twee weken na Kerst begon ik aan mijn rechtenstudie in Nijmegen. Vier jaar later studeerde ik af (1968) zonder toga. Wat ik altijd ook als bizonder heb ervaren is het feit, dat ik bij de eerste reunie, die door Meminisse Iuvat werd georganiseerd, twee personen heb leren kennen, die in mijn latere leven nog een zeer belangrijke rol zouden spelen. Dit waren de  Secretaris-Generaal Mr. G. van Dinther  van het Ministerie van Justitie en de Directeur Personeelszaken van het Ministerie van Landbouw Drs. J.van den Berg. Met beiden heb ik tot hun dood een goede relatie gehad.

 

Mijn eerste baan ving ik aan op 10-08-1968 op het Ministerie van EconomischeZaken, Afdeling Buitenlandse Economische Betrekkingen. In die hoedanigheid als ambtenaar heb ik zes jaar lang als delegatieleider onderhandeld namens de Nederlandse Regering in EEG-verband in Brussel. We waren toen met zes lidstaten (nu 27 !!). Het was een fantastische periode, waarin ik als het ware mijn tweede vorming kreeg, maar dan nu ook op het internationale vlak. Ik heb daar vele vrienden aan overgehouden, met wie wij tot op de dag van vandaag nog reunies houden ergens in Europa.Dit was de periode zonder toga.

 

In 1974 na de oliecrisis zakte de internationale samenwerking als een pudding in elkaar en besloot ik het roer om te gooien. Ik heb toen gekozen om weer de toga aan te trekken en opteerde voor de rechterlijke macht en werd Officier van Justitie in Haarlem en vele jaren later in Den Haag. Dit prachtige ambt heb ik 25 jaar uitgeoefend tot en met 1998. In 1999 koos ik voor de zittende magistratuur en werd ik strafrechter bij Amsterdamse Rechtbank in de republiek Amsterdam ! Ik noem dat zo, omdat Amsterdam een plek is ,waar de zaken vaak anders gaan dan in de rest van het land. Tot op de dag van vandaag ben ik nog steeds in functie (zij het parttime), maar zoals het er nu naar uitziet, zal ik periode tot mijn 70e jaar wel volmaken. Daarvan uitgaande zal ik tegen die tijd 39 jaar van de 45 jaar van mijn werkzame leven hebben doorgebracht in toga. Dit had ik niet kunnen bevroeden, toen ik als kleine schuchtere jongen mijn eerste schreden zette op Beekvliet in 1956.

Vaak wordt mij gevraagd, waarom ik gekozen heb voor de rechterlijke macht en met name het strafrecht na mijn Brusselse periode. Het antwoord is tweeledig: Ik zocht een baan, die evenzeer zo dynamisch was als mijn eerste baan. Maar minstens zo belangrijk was, dat ik geinteresseerd ben in en geboeid wordt door mensen, ook als ze de verkeerde dingen doen. Waarschijnlijk schuilt hier het geheim, dat de aanvankelijke priesterzorg en daarna de belangstelling  voor mensen, ook als ze de verkeerde dingen doen er voor hebben gezorgd, dat mijn werkzame leven zich voornamelijk in toga heeft afgespeeld. Uit het feit, dat ik nog steeds als rechter functioneer, kan worden afgeleid,dat dit een prachtig ambt is, ook al is het niet altijd even gemakkelijk de juiste beslissingen te nemen. Maar daarvoor ben je professioneel opgeleid. Ik vind het een voorrecht dit ambt te mogen vervullen.

Frans Slits (Cours 1968)

`