Enorm vaak aangehaald boek, m.n. de uitspraken: "van moralisering tot psychologisering" en "de aardige mensen van vroeger zijn de sukkels van nu".
Volgens een populaire visie was Nederland vroeger een land waar alles vijftig jaar later gebeurde. Revoluties gingen aan dat land voorbij. De vreugdeloze verering van gezag en fatsoen beheerste het sociale leven en zette een domper op uitingen van alle emoties. En toen ineens kwam in de jaren zestig een einde aan al die Oude Vormen en Gedachten..
Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
Door Christien Brinkgreve en Michel Korzec
Utrecht/Antwerpen 1978 Spectrum
Aula 636
Uit de Inleiding

Dit beeld van de Grote Verandering vindt men terug in allerlei cultuuruitingen: autobiografische motieven in literatuur, televisiedocumentaires, gesprekken op een reunie van een klas middelbare scholieren, advertenties, interviews met popartiesten, de retoriek van politieke sprekers op verkiezingstournee. De aard en de reikwijdte van de sociale veranderingen waarvan hier sprake is, worden verschillend beoordeeld. Deze variatie in opvattingen word weerspiegeld in de terminologie waarmee de veranderingen werden aangeduid. Sommigen vergeleken die veranderingen met een ‘Culturele Revolutie’. Anderen hielden het op een belangrijke democratiseringsgolf. Waardering klinkt door in omschrijvingen als ‘de toegenomen mondigheid’ van de mensen, 'het einde van het regentendom’ en ‘de dekolonisatie van de burger’. Wetenschapsbeoefenaren die zich (nogal spaarzaam en incidenteel) met het gebeurde hebben beziggehouden omschreven de ontwikkelingen soms breed en vaag als ‘emancipatie’ soms beperkter als ‘ontzuiling’ of decentralisatie’. Bij deze verschillende benaderingen maakten zij zowel gebruik van vergaande beweringen als die van ‘een overgang van de representatieve naar de participerende democratie’ als van de minder ambitieuze hypothese over een ‘toename van permissiviteit’.
De verklaringen die men aanvoert voor deze ontwikkelingen lopen eveneens sterk uiteen. Soms werden de veranderingen in kwestie toegeschreven aan de penetratie in Nederland van de ‘American Way of Life’. Anderen waren van mening dat de veranderingen aangeven dat in Nederland maatschappelijke structuren die door produktie, consumptie en prestatie worden bepaald vervangen worden door minder dwingende organisatievormen van een ‘post-industriele maatschappij’. Een variant hierop vormen de beschrijvingen die deze veranderingen vooral zagen als een historische afrekening met het calvinisme als het dominante cultuureigen van Nederland sinds de Hervorming. Van recenter tijd zijn de verklaringen die de verschijnselen waarvan hier sprake is typeren als een feminisering van onze cultuur.
De hierboven geschetste beschouwingen worden meestal gekarakteriseerd door een zeker vooruitgangsoptimisme. Dit optimisme wordt soms getemperd door een of meer stellige uitspraken waarvan de strekking is dat de Woelige Jaren Zestig gevolgd werden door de Matte Jaren Zeventig waarin berusting en behoudzucht, twijfel en cynisme hoogtij vieren. In het verlengde hiervan wordt gesproken van ‘het klimaat van de restauratie waarvan de ouverture nog maar nauwelijks is ingezet’.
Hoezeer ook al deze hierboven aangehaalde gedachten van elkaar verschillen wat betreft gewicht en kwaliteit van de publikaties waarin ze te vinden zijn, en ook wat betreft hun relevantie, reikwijdte en systematiek, ze ontlopen elkaar minder op het criterium van precisie. De mate van nauwkeurigheid die deze beschouwingen karakteriseert wordt misschien wel het beste summier aangeduid door het slot van een artikel in NRC Handelsblad, waarin de Nieuwe Tijden als volgt werden aangekondigd: ‘We leven in een interessante tijd. Na twee eeuwen staan we voor een Tweede Verlichting; een post-rationalisme, een neohumanisme wellicht. Met ruimte voor nieuwe waarden, welke die ook mogen zijn.’
De term ‘nieuwe waarden’ in dit citaat verwijst naar culturele veranderingen die in Nederland en vele andere landen hebben plaatsgevonden. Dat die veranderingen hebben plaatsgevonden is een duidelijke zaak. Waaruit die veranderingen precies bestaan, wanneer ze begonnen zijn en van welke sociale processen ze deel uitmaken zijn daarentegen vragen waarop tot nu toe min of meer interessante, maar overwegend speculatieve antwoorden voorhanden zijn.
Adviesrubrieken
In dit boek doen we verslag van een poging om veranderingen op het gebied van gevoel, gedrag en moraal gedurende de Iaatste veertig jaar in Nederland in kaart te brengen. Hoofdmateriaal bij dit onderzoek bestond uit ingezonden brieven over problemen en adviserende antwoorden, zoals die gepubliceerd werden van 1938 tot 1978 in bet weekblad Margriet. Sinds de oprichting van het blad in 1938 bevat Margriet een vaste, wekelijks afgedrukte rubriek: ‘Margriet Weet Raad’. In deze rubriek wordt antwoord gegeven op verschillende problemen die door brievenschrijvers aan de redactie worden voorgelegd. Onderwerpen die in de rubriek aan de orde komen varieren van liefdesverdriet tot gezinsmoeilijkheden, van etiquette-interpretaties tot juridische adviezen.
Uit het concluderende slothoofdstuk
Zedelijkheid en zuinigheid
In de jaren veertig en vijftig waren het vooral externe maatregelen, expliciete verboden, die nodig werden geacht om het juiste pad te houden, of liever weer te vinden. Het belang van externe dwang werd in de naoorlogse jaren waarin men zich grote zorgen maakte om het zedelijk verval nadrukkelijk naar voren gebracht.
'Juist omdat de zeden nu losser zijn en er meer vertier en amusementsgelegen zijn, heeft de jeugd het zwaarder dan voorheen', schrijft Margriet in 1950 aan een jongeman die klaagt over de verdorvenheid van de moderne jeugd. 'En dat er gefaald wordt, daaraan heeft de moderne opvoedingsmethode geen schuld, zoals U zegt, maar wij, de ouderen, die geen beter voorbeeld geven en niet beter zorgen dat de jeugd niet aan zoveel gevaren blootstaat. U hebt het over films... ik geef toe, er is teveel filmbezoek, maar waar blijven de goede films met morele ondergrond, waar blijft de strenge filmkeuring? En die beeldromans dat gif in drukvorm. . . waarom worden de uitgave en verkoop ervan niet kort en goed verboden? Waarom zijn wij zo laks dat wij dit dulden ( . .). Waarom trekken wij niet te velde tegen verderfelijke lectuur?' (1950)
De zedeloosheid is angstwekkend toegenomen. Maar of dat nu enkel aan de kledij en de manieren van de jonge vrouwen Iigt (zoals u beweert), ja dat weet ik nog niet zo precies. Hoe vindt U dan de houding van de tegenwoordige jonge mannen, die maar van allerlei eisen, en voor niets terugdeinzen om hun zin te krijgen? De morele inzinking die de wereld thans meemaakt is te wijten aan de bandeloosheid door oorlog en bezetting veroorzaakt. Na een oorlog volgt er telkens een periode van geweldig zedelijk verval. Wij zitten er nu midden in, en zien bijna geen uitweg. Toch zal die eens komen.(…)' (1950)
Wat het zedenbederf nu precies inhoudt wordt niet nader uiteengezet, maar de stellige indruk wordt gewekt van slechtheid en gevaar. Diezelfde toon van agressieve angstigheid blijft kenmerkend voor de wijze waarop tot in de jaren zestig over seksualiteit wordt gesproken, evenals het gebrek aan specificering van de gedragingen die in het geding zijn. Begin jaren zestig hoorde seksualiteit niet langer meer tot het gebied van het ‘onuitspreekbare'. Verhullende aanduidingen veranderden in klinische aandacht voor de technische details van zwangerschap en het voorkomen ervan. Van de andere taboes rondom de seksualiteit werden daarna geleidelijk achtereenvolgens bespreekbaar: frigiditeit en impotentie, homoseksualiteit en pedofilie.
Niet alleen het feit dat seksualiteit tot het gebied van het 'onuitspreekbare’ behoorde was kenmerkend voor de jaren veertig en vijftig. Nog typerender voor die jaren was misschien nog het overheersen van de gedachte dat in de omgang tussen de geslachten vaste regels strikt in acht genomen dienden te worden. Het overtreden van die regels is riskant, de overtreders zijn, zoals we reeds zagen, moreel verwerpelijke wezens. 'Ja: slecht. minderwaardig en nog veel meer noem ik een dergelijke handelwijze, en ik raad je heel ernstig aan je gedrag te wijzigen, anders loop je het gevaar dat je je ontwikkelt tot een van die vrouwen die er een sport van maken alle mannen die zij ontmoeten voor zich te winnen, en aan zich te binden, met voorbijzien van alle normen van degelijkheid en zedelijkheid (...) Het spelletje dat jij speelt is even dom als gevaarlijk.’ (1954)
Dat het overtreden van gedragsregels zo gevaarlijk wordt gevonden hangt samen met het voortdurend besef van gevaren van armoede, ziekte en ongeluk; dit besef lijkt groter dan in de jaren zestig en zeventig. Daartegen helpt alleen maar flinkheid en plichtsbetrachting.
Maar een groot deel van de problemen hield ook verband met de schaarste en de angst om 'af te zakken’. Het leven wordt in de jaren veertig en vijftig in ‘Margriet Weet Raad’ beschreven als 'een kwestie van rijden en omzien, van aanpassen en uitkijken’. Soberheid en zuinigheid worden niet alleen als bittere noodzaak gezien. maar vooral ook als belangrijke deugden. Een groot aantal brieven uit deze jaren bevat klachten over spilzucht: ‘Margriet. waarom is het nu nodig dat onze vrouwen en meisjes... dure likeurtjes drinken en gebakjes eten?’ Over de gevolgen van de invoering van automatieken: ‘U kent die dingen wel: allemaal kleine vakjes waarin croquetjes liggen en taartjes en rolletjes zuurtjes e.d. en die men ter plaatse verorberen kan mits een geldstuk in de gleuf wordt gestopt. Nu is mij opgevallen dat op ieder uur van de dag deze automatieks uitstekend bezocht worden... allemaal vrouwen. soms met kleine kinderen. Ze staan dan gemoedelijk worstjes of croquetjes te eten waar ze minstens een kwartje per stuk voor moeten betalen... ze zouden ettelijke kwartjes per week sparen als zij niet toegaven aan hun lekkere honger.’ (1954)
Ondanks het feit dat het getob over geld niet verdwijnt, is de welvaartstoename de tweede helft jaren vijftig duidelijk merkbaar in de rubriek. Maar de ‘nieuwe welstand’ geeft ook weer nieuwe problemen: ‘We waren vroeger eenvoudige mensen, die eenvoudig leefden in een eenvoudig gemeubileerd huis. Sinds 6 jaar is er gekomen: een kamer ameublement, kleden, bedden, dekens, elektrische wasmachine, stofzuiger, bromfietsen voor vader en moeder, radio, televisie. Op afbetaling. Reken dus naar uit wat er iedere week af moet voor de afbetaling. (1958)
Margriet: ‘Jullie gezin is een voorbeeld van een familie die aan eigen welstand ten onder dreigt te gaan.’
De angstigheid om af te zakken naar een lager welstandsniveau wordt misschien nog overtroffen door de bezorgdheid om daling van het zedelijk peil.
Pas de laatste jaren is de beklemmende zorg om de ‘zedelijkheid’ in Margriet Weet Raad’ verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor de (misschien wel even benauwende) zorg om het ‘bewust’ en ‘zelfstandig’ handelen.
Maar in 1966 waren het in ‘Margriet Weet Raad' nog vooral de normen van anderen, en niet in de eerste plaats het eigen geweten, die richtinggevend moesten zijn voor doen en laten. Zo schrijft een vrouw in 1966 over haar gezellige vriendenkring, een groepje echtparen dat veel onderling contact heeft: ze passen op elkaars kinderen, gaan samen uit, soms met zijn allen, soms twee aan twee, al naar gelang de interessen. ' Ik bezweer U, Margriet, dat er van ongezonde verhoudingen in dit kringetje geen sprake is en dat niemand van ons ooit ten opzichte van zijn/haar partner wantrouwen koestert als hij/zij zo’n avond of middag met andermans wederhelft uitgaat.’ Ondanks hun eerzame bedoelingen en onberispelijk gedrag wordt er over hun geroddeld. ‘Moeten wij met ons zuiver geweten, ons storen aan zulke gemene achterklap? Moeten wij ons door een stel kwaadsprekers de wet laten voorschrijven’
‘Inderdaad’, antwoordt Margriet, ‘omdat iedereen altijd en overal zelfs de schijn moet vermijden. Ga liever met uw bloedeigen man op stap, al vindt hij andere dingen leuk dan u’ (1966).
De psychologisering van de adviezen
Vier jaar later zou een dergelijk advies in 'Margriet Weet Raad' nooit meer gegeven worden. Trekt u zich niets aan van die bemoeiallen; als u weet dat uw eigen geweten zuiver is, is er niets aan de hand, dat is de teneur van de antwoorden geworden. Een goed voorbeeld is het antwoord aan een vrouw in 1977 die Margriet schrijft dat ze vaak gaat 'stappen’ met haar vriendinnen als haar man weg is; ‘soms ontstaan er flirtpartijen waar ik me dan erg schuldig over voel.’ Het advies luidt nu niet om het contact met andere mannen te mijden zoals dat in de jaren veertig en vijftig strikt werd opgelegd aan vrouwen wier mannen afwezig waren, en zoals ook nog in bovenstaand advies uit 1966 werd aangeraden. In contact komen met andere mannen is niet iets om je druk over te maken, schrijft Margriet in 1977, maar als zo’n avond uitdraait op een flirtpartij en u gaat zich er schuldig over voelen, dan weet u zelf het beste wat er mis is. De adviezen zijn veel ‘psychologischer’ geworden. Er wordt niet meer volstaan met het aangeven van het ‘passend gedrag’ in de voorgelegde situaties.
Ook een andere vrouw die Margriet het probleem voorlegt dat ze moet kiezen tussen haar man (die zich begraven heeft in zijn werk en koel en afstandelijk is tegen haar) en haar vriend (met wie ze wel contact heeft) krijgt geen duidelijke richtlijnen voor gedrag. maar een hele reeks psychologische vragen: (...) Wat is uw huwelijk nog waard? Houdt u nog van uw man, of niet? En omgekeerd: houdt hij nog van u? Is uw huwelijk in feite gebroken en is scheiding een kwestie van tijd? Ik weet het niet, u kunt het te weten komen. U zult tot een zelfonderzoek moeten komen en in ieder geval openhartig moeten praten met uw man. Dan komen vanzelf nog meer vragen: uw man kiest voor zijn werk, maar waarom? Koestert hij een wrok tegen u, of niet? Hoeveel moeite heeft hij er zelf voor over om uw huwelijk te redden? (...) Waarom bent u die relatie aangegaan met die vriend? Was u verliefd? Of wilde u uw man “straffen”? Verveelde u zich? Hoe zat het met de seksuele verhouding met uw man en hoe ging u met uw vriend om? Wat heeft u uw vriend zelf te bieden? Voelt u zich door de omstandigheden alleen bang en schuldig? Zou u met hem willen trouwen of samenwonen? En hoe zit het met de kinderen? Hebben die ook een stem in het kapittel? Zou u uw vriend helemaal laten schieten, als uw man wat meer aandacht voor u toonde? Op al die vragen moet een antwoord komen. Desnoods schrijft u ze op en werkt ze stuk voor stuk af. Op die manier krijgt u een helder inzicht in de tweeslachtige situatie waarin u verzeild bent geraakt. De antwoorden zullen u tot een afdoende beslissing moeten brengen. (1977)
De veranderingen in adviezen die zich tussen de jaren veertig en vijftig en de huidige tijd hebben afgespeeld, zouden getypeerd kunnen worden als de ontwikkeling van 'gemoraliseer’ tot ‘gepsychologiseer’. Er wordt niet meer meteen geoordeeld en veroordeeld. De situatie wordt eerst ‘in een rustig perspectief geplaatst’ (1977).
Hiertoe worden allerlei psychologische vragen gesteld, om mensen ook hun eigen aandeel te laten zien in de (problematische) verhoudingen die ze met anderen hebben. Een vrouw die in 1974 klaagt over de ontrouw van haar man krijgt ten antwoord: ‘Bent U in Uw huwelijk wel zelfstandig genoeg? Of toont U aan Uw man een overgrote afhankelijkheid?’ Een vrouw vraagt zich gekweld af of ze haar man nog kan vertrouwen nu ze heeft ontdekt dat hij een verhouding heeft gehad met een andere vrouw. In Margriets antwoord wordt niet gesproken over slechtheid of schuld, er wordt ook niet gemaand tot een ‘vergeven en vergeten’. In plaats daarvan worden allerlei mogelijke gevoelens van beide partners nagegaan. Onder meer vraagt Margriet zich af of de brievenschrijfster wel voldoende zelfvertrouwen heeft en zichzelf eigenlijk wel accepteert (1977).
Er wordt minder veroordeeld. Een vrouw schrijft Margriet over de moeder van haar dochters vriendinnetje, een ‘slons van een moeder’, die haar kind verwaarloost. ‘A-socialiteit is geen kwestie van schuld maar veel meer van grote kwetsbaarheid,’ stelt Margriet in haar antwoord. Er wordt niet meer gepraat in termen van zonde, schuld of moreel tekort, maar van psychische eigenschappen. Het is het doordringen van psychologische termen, van psychotherapeutische noties, dat de adviezen van de jaren zeventig kenmerkt.
Tot eind jaren zestig werd geadviseerd vele gevoelens te 'onderdrukken’ die strijdig waren met de heersende moraal. ‘Onderdruk het lichtzinnige gedeelte van jezelf, ‘Toegeven aan hartstocht is verkeerd’, ‘Onderdruk je gevoelens van verliefdheid (...) Na de eerste tijd van wilde opstand volgt er een van kalme gelatenheid en later van weldoende vergetelheid’ (1950). Nu is men juist bang voor die gelatenheid. Nu wordt geadviseerd om al je gevoelens goed te onderkennen. Nu wordt benadrukt dat, wat je ook beslist in zaken van buitenechtelijke passie, het pijnlijk zal zijn en moeilijk.
Een goed voorbeeld van de richtlijnen vóór deze kentering in gedragsvoorschriften is het volgende citaat uit 1966. Een vrouw schrijft verliefd te zijn op een ander. Ze beschrijft dit als een ramp. (1966) : ‘ik schaam me zo diep, zo vreselijk, dat ik zelfs bijna niet in de spiegel durf te kijken (...). Ik kan U niet beschrijven door welk een hel ik ga, en soms zou ik willen dat mijn man niet zo goed, zo rechtschapen was; dat ik niet zo van hem hield. Dat is juist het vreemde, ik houd nog steeds van mijn man (...) Ik zit ‘s avonds te dromen over wat ik zou kunnen zijn. Als mijn man dan vraagt waar ik over pieker, dan zou ik wel door de grond willen gaan. Die... ander... komt niet meer bij ons thuis (...) En dan zijn er weer momenten waarop ik serieus overweeg mijn huidige leven overboord te gooien en me te storten in een geluk dat — ik weet het zeker —volmaakt kan zijn'
Margriet stelt haar gerust dat ze veel brieven krijgt van rustige gewone vrouwen zoals zij die op slag hun hart verloren aan een ander. Ze waarschuwt voor de ontgoocheling als je met een ander in zee gaat’: als het nieuwtje er af is merk je immers dat die ander ook zijn vervelende gewoonten heeft. Deze vrouw krijgt bovendien nog een aantal gerichte waarschuwingen: ‘(...) vermijd absoluut een alleen-zijn met hem, want als de muur der reserve eenmaal wordt doorbroken, zouden er wel eens onherstelbare dingen kunnen gebeuren. Bovendien kunnen in het leven veel dingen beter ongezegd, onuitgesproken blijven; dan is er naderhand geen gêne en berouw. (...) U zoudt, als de roes voorbij is, verteerd worden door wroeging (...) Wat U doen moet om van dit alles af te komen?.(...) Beslist nooit — nu niet en later evenmin — aan uw man vertellen wat er nu aan de hand is. Proberen afleiding te vinden, uw gedachten een andere kant op te dwingen. Dus studeren of een Iiefhebberij opvatten. Zo mogelijk snel alleen met uw man op vakantie gaan. Samen in een bergdorpje gaan zitten of in een romantisch oord aan een schilderachtig meer. Vaak immers ontstaan bij vrouwen zulke gevoelens door een verlangen naar romantiek, dat bij ons veel sterker is ontwikkeld dan bij mannen. Wordt daaraan tegemoet gekomen, dan kan dit een puur geneesmiddel zijn. Tenslotte wil ik U nog even wijzen op iets dat in soortgelijke omstandigheden bij mij heel zwaar zou wegen, namelijk de belofte van trouw welke U tegenover elkaar hebt afgelegd toen U trouwde. Grondige redenen om die belofte te verbreken zijn er voor U niet, Uw man is goed, U houdt van hem. U zoudt alleen voor Uzelf, voor uw eigen egoistische ik die ander willen volgen. Laat liever Uw betere ik in dezen de overwinning behalen(…)' (1966)
Het advies dat nu gegeven zou worden is de raad alles zorgvuldig af te wegen. Er zou hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen haar ‘betere ik’ en haar ‘slechtere, egoistische ik’. Wel zou het welzijn van haar gezin een belangrijke overweging blijven. Er zou gevraagd worden waarom ze verliefd is geworden, en hierbij zou niet het algemene romantische sentiment van vrouwen aangevoerd worden, maar redenen die met de verhouding met haar man te maken hebben: voelt u zich tekort komen bij uw man, besteedt deze genoeg aandacht aan u? Het hierboven weergegeven advies is gesteld in termen van roes en berouw, termen uit de sfeer van de zonde. Mensen moeten hun gevoelens de baas worden, hun emoties dwingen. Als dat niet lukt gebeuren er vreselijke dingen. Het praten over die emoties is al gevaarlijke en waar nu aangeraden zou worden om deze dingen vooral grondig met elkaar te bespreken, wordt hier op het hart gedrukt te zwijgen, te doen of er niets aan de hand is. Het ideaal van bespreekbaarheid, de gedachte dat je problemen op kunt lossen door er over te praten, blijkt iets van de laatste jaren te zijn.
Aan de vroegere adviezen van temmen, intomen, beheersen en onderdrukken lag een ander mensbeeld dan het huidige ten grondslag. Mensen werden gezien als behept met goede en slechte neigingen, en de laatste moesten met kracht onderdrukt worden. Erotiek buiten het huwelijk was slecht, en werd in een grote variatie van negatieve bewoordingen aangeduid: onsmakelijk gedoe, bevlieging, afdwaling, ziekte, laf en onwaardig. Maar er waren ook andere ondeugden die heftig bestreden moesten worden, zoals spilzucht, aanstellerij, ontevredenheid, avonturendrang: men diende zuinig, nuchter, echt en eerlijk, rustig en tevreden te zijn. Het mensbeeld dat achter de hedendaagse adviezen schuilgaat verschilt hiervan in een aantal opzichten; ook nu worden mensen velerlei neigingen of driften toegeschreven, maar deze worden niet meer zo strikt verdeeld in goede en slechte, in edele en beschamende. Het is niet zo dat alle verlangens uitgeleefd mogen worden. Driften moeten ook heden ten dage beteugeld worden, maar nu omdat toegeven zoveel problemen met zich mee kan brengen. Niet omdat ze op zichzelf slecht zijn.
Niet alleen moesten vroeger een groot aantal gevoelens onderdrukt worden, ook de grenzen tussen goed en kwaad werden veel scherper getrokken. ‘Ik raad je aan je man trouw te blijven en dat gevoel van verliefdheid op die jongere en vrolijker man te onderdrukken. Toen je huwde heb je je man liefde en trouw beloofd en die belofte moet je houden (...) Je bent heel jong getrouwd zonder te beseffen wat het huwelijk feitelijk was. En nu verveel je je en zoekt afleiding op verkeerde wegen (...) Zoek je een ander levensdoel dan het najagen van pretjes en vermaak (...) Zoek naar een gemeenschappelijk iets, dat kleur en inhoud aan jullie leven geven kan (...) Waarom niet eens gekeken naar armen en misdeelden, waarvoor jullie iets zouden kunnen doen (...)?' (1950)
Een ander verschilpunt tussen toen en nu is het hierboven voorkomende, en in die tijd zeer gangbare advies om ‘goed’ te doen. Teneinde eigen getob de kop in te drukken werd veelal geadviseerd om andermans leed te helpen verlichten. Vandaag de dag wordt aangeraden om dan vooral jezelf eens iets extra’s te gunnen. Naastenliefde heeft afgedaan als ideaal. Veel van de deugden en emoties van vroeger zijn de ondeugden en ergernissen van nu geworden. Had men vroeger medelijden met mensen die altijd ‘aan de kant gezet’ zijn, vandaag worden ze krachtig toegesproken dat ze zich maar eens flinker moeten opstellen, dat ze niet zoveel over hun kant moeten laten gaan. In plaats van medelijden voelt men nu ergernis. In plaats van een helpende hand krijgen ze nu te horen dat ze zelf meer van aanpakken moeten weten. Misschien is de winst een vermindering van soms hypocriet medelijden, het verlies is een zekere ‘verharding’: niet meer gericht op het helpen van elkaar, maar op het opkomen voor jezelf. Wie dat laatste niet kan is een sukkel. De sukkels van nu zijn de aardige mensen van vroeger.
Het doen of laten omwille van de ander, de motivering van gedrag uit medetijden of opofferingsgezindheid, is een houding die, in tegenstelling tot vroeger, in slecht aanzien staat. Een meisje dat in 1942 schrijft te aarzelen of ze haar verloving zal verbreken uit angst om haar verloofde te kwetsen, werd geprezen om haar scrupules, om haar handelen uit medelijden. Thans wordt in de eerste plaats benadrukt dat ze zich bij zo’n beslissing niet door zulke motieven moet laten leiden.
Soms zijn het niet eens zozeer de uiteindelijke adviezen die veranderd zijn, maar vooral de argumenten. Het doen en vooral het laten omwille van de ander wordt de laatste paar jaren als motivering voor eigen gedrag enigszins gewantrouwd, in tegenstelling tot eerder jaren. Zo luidt een antwoord uit 1966: ‘Je schrijft me dat je wanhopig bent; hoe dacht je dat die vrouw van je vriend zich voelt? Je bent onverstandig, en ook wat wreed (...) omdat je iemand die al nerveus is, zoveel narigheid bezorgt. Hoe zou jij je voeten als je in haar schoenen stond? Je man zo vaak weg, zonder dat je weet waar hij uithangt (...) Die arme, wanhopige vrouw, die haar man, haar man, naloopt als hij ‘s avonds weggaat. Wat moet er in haar gekwelde hart omgaan dat zij zich, als vrouw, zo vernedert. En jij bestaat het om je te beklagen over het feit dat jullie “toch al zo weinig” uit kunnen... (...) Wees verstandig en laat die man schieten (...). Probeer je vooral te verplaatsen in de toestand van die ander. Met andere woorden: heb wat mededogen met een medemens.’
Nu zou het mededogen met de ander niet zo centraal staan. Nu zou geadviseerd worden goed te overwegen wat ze wil van die verhouding. Misschien zou ook nu aangeraden worden, om die man los te laten, maar dan niet omwille van die ander, maar omdat de brievenschrijfster andere verwachtingen blijkt te hebben van een verhouding dan met deze man mogelijk is.
Behalve een verschuiving naar psychologische antwoorden en adviezen, is er ook een grote toename te constateren van verwijzingen naar psychotherapeuten, en naar instellingen als Bureaus voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden en Medisch Opvoedkundige Bureaus. Een psychiater wordt niet meer beschouwd als iemand voor ernstig gestoorden. Problemen die men vroeger beschouwde als behorend bij het leven, worden nu gezien als iets voor ‘een behandeling’. Daar het voor veel mensen nog tamelijk onbekend is met wat voor klachten je nu bij een psychiater terecht kan, wordt dit de lezers uitvoerig verteld, ook enigszins geruststellend (hierbij vervult Margriet ongetwijfeld ook een functie voor de uitbreiding van het psychotherapeutisch beroep). ‘Met pillen, tabletten en andere medicamenten schiet u kennelijk niet veel op,’ antwoordt Margriet een vrouw, die last heeft van haar voortdurende gepieker. ‘Belangrijker is het eerst de oorzaak te ontdekken van al uw onlustgevoelens. Waarom uw huisarts u gezegd heeft dat u geen geval voor de psychiater bent, is me dan ook niet duidelijk. Het lijkt me dat een behandeling door een psychiater u juist goed zou doen. Er zijn nogal wat mensen die doodsbang zijn voor een psychiater. Daar is helemaal geen reden toe. Een psychiater fungeert echt niet als een soort verwijsbureau voor een inrichting. Hij of zij praat alle problemen met u door, grondig en met alle begrip voor uw situatie, en zal tenslotte tot een diagnose komen. De psychiater wil niets anders dan begeleiden naar een normaal en gezond gedragspatroon. Die hulp lijkt me voor u noodzakelijk (...).‘(1970)